
SESIA FORMIOAEFORMIS, ESP.
Plaat 20. Fig. 1—10.
Ochsenhebier, Schmett. von Europa, II, 165.
Hübner, Samml. Eur. Schmett. Sph. Tab. 19, Kg . 90.
Laspeyrbs, Sesiae Eur. p. 24. No. XV. K g . 11 en 12.
Sxaudinqee, Sts. agri Beról. p. 50.
• , Stelt. Ent. Zeil 1846 p. 209.
Dikwijls ziet men aan de oevers onzer rivieren op de wilgenstruiken
en voornamelijk op het witte waardenhont (Salix alba) zijnde eene soort
van kat, die langs de oevers in het wild opslaat, zonderlinge knobbelvormige
uitw'assen, gelijk onze figuur I er twee aan een stammetje voorstelt.
Deze knobbels zijn gewoonlijk niet zeer groot, doch somtijds bijna
1,5 palm in omtrek, steeds zeer gescheurd en onregelmatig, van kleur
meest donkerder dan de stam en verbazend hard van hout. Waaraan
deze knobbels hun ontstaan te danken hebben is mij onbekend, doch het
schijnt wel dat zij bijzonder geschikt zijn om door de rups van Sesia
formicaeformis bewoond te worden, want Dr. J. W t t ew a a l l , wien ik de
kennis dezer rups, even als van zoo vele andere insecten te danken heb,
heeft meer vlinders uit de knobbels opgekweekt dan uit de gladdere gedeelten
der stammetjes.
Het eerst vond mijn vriend de rups in tweejarige^ we!ge»roeide ondereinden
(dat. gedeelte van den stek, hetwelk zich onder den grond
bevindt) van wit waardenhout, hem toegezonden door den Heer O. P .
Hondiüs te Culemborg. Die stoven of ondereinden waren allen door
de larven van Curculio Lapathi doorboord. Daarbij werden echter eenige
rupsen aangetroffen, waarvan ;men er eene bij fig. 2 in natuurlijke grootte
afgebeeld ziet. Later ontving de Heer W t t ew a a l l stoven met dezelfde
rupsen van de kanten van de Eijnsche Taart en in Oct. 1860 van den