
enkele vlindertje kwam den 21sten September uit. Vroeger had hij deze
soort twee malen op eene plaats, den Ilobrinck onder Empe gevangen;
namelijk op den 27sten October 1 8 4 6 , en op den lö^en November
1 887, dus veel later in het saisoen, dan in 1855. Het eene was echter
merkelijk lichter, het andere donkerder van grondkleur, dan de door
mij afgebeelde. De teekening op de vleugels was bij allen gelijk. Het
insect schijnt zelden voor te komen, en daar, zoo als hij mij verder
berigtte, die vreemde schermplant op zijn landgoed niet gevonden wordt,
zoo mag men veronderstellen dat het rupsje, ook op andere, gewone
en soortgelijke inlandsche gewassen leeft en te vinden zal zijn.
„Mijne vlinders zaten aan het boveneinde van dorre bladstelen in de
houding als bij Fig. 8, rustende op de twee voorste pooten, met de vier
overigen, benevens de sprieten , naar achteren uitgestrekt, waardoor het
voorlijf opgeheven wordt, zoo als bij F ig . 9 vergroot is voorgesteld.
Een vliegende vlinder is bij Fig. 10 vergroot afgebeeld. Hij is vooral
kennelijk aan de, uit donkere tandjes bestaande. versierselen aan den
binnenrand der bovenvleugels, en heeft daardoor veel overeenkomst, met
de beide soorten van het genus Ckauliodus door Tkeitschke, Deel IX , 2,
bl. 31 als in Europa voorkomende beschreven, namelijk Chaul. lllegerella
in Bohemen, en Chaul. pontificella in Oostenrijk en Hongarije. Onze
vlinder zou dus tot dit geslacht betrokken kunnen worden en eene
nieuwe soort daarvan uitmaken.
„ De grondkleur der boven vleugels, benevens die van den kop en de
borst, is lichtbruin. De palpen zijn behaard, opgerigt en op de helft
der lengte van twee zwarte doorntjes voorzien. De schouderdekken
zijn half grijs, half bruin ; het achterlijf donkergrijs met eenen gevork-
ten bruinen haarbundel. — Van de inplanting tot op een derde der
lengte van den voorvleugel is de kleur meer grijsachtig en wordt beperkt
door eenen zwarten, in zigzag gebogenen dwarsband, welke in een
helder bruin tandje aan den binnenrand uitloopt. Over dit grijze veld
loopen eenige flaauwe dwarsbandjes; uit den eersten dwarsband ontspruit,
op het midden van den- vleugel, eene donkerbruine langsstreep, waarop
twee lichte ronde vlekjes staan. Eene lichtbruine gaffelvormige streep,
met een punt binnenwaarts gewend, sluit de afgeronde spits van den
vleugel af, in welke een zwart, wit omzoomd vlekje staat, van zwarte
franje omringd. Vervolgens 'loopt de buitenrand schuin naar beneden
en vertoont van binnen eene rij zwarte langwerpige vlekjes, door eene
witte lijn van den rand afgescheiden. De zwarte franje is onder de