
164
BiCH-SoHäPFER waar twee vleugels van den vlinder bij fig. 184 van
plaat 26 zijn afgebeeld, onder den naam van Trifasciana is het dier niet
kennelijk voorgesteld. De vleugels zijn te kort, vooral de achtervleugels,
wier voorrandshoek te rond is; de teekening is verder te bont, de kleur
te bruin, de eerste lichte band te helder, de middenband verkeerd gevormd
en de voorrandshaakjes te regelmatig. Van de loodkleurige schubben
is niets te zien. De beschrijving in den tekst is duidelijker, doch
niet uitvoerig.
L e d e r e r , die zich veel moeite heeft gegeven voor de stelselmatige
verdeeling der Tortrices, plaatst onzen vlinder in zijne afdeeling B
(kenmerk // Innere Mittelrippe der Hinterflügel von der Basis an
ein längeres oder kürzeres Stück behaart) — onderafdeèling d. (Rippe
2 und 5 der Vorderflügel wie gewönlich, 7 und 8 gesondert) —
sectie a. (Rippe 10 der Vorderflügel gegen 11 gekrümmt, mit dieser
convergirend, Rippe 3 en 4 der Hinteren weit gesondert) eenig genus:
Zobesia, Deze kenmerken heb ik onderzocht, en overeenstemmend bevonden,
doch zijne afbeelding der vleugeladeren van den voorvleugel
is niet goed , hetgeen hij trouwens in den tekst ook opmerkt, want ten
eerste is het (volgens L e d e r e r ) eigenaardige van het geslacht: de
kromming van ader 10 tegen 11 niet duidelijk voorgesteld, terwijl die
aderen ook den voorrand niet bereiken, zoo als op de afbeelding, en dan
heeft de teekenaar den vleugel met eene 13de ader begiftigd, die in natura
niet aanwezig is. Verder merk ik op dat bij het afgeschubde
voorwerp, dat ik onderzocht, eene aanhangcel aanwezig is , gevormd door
een zeer fijn dwarsadertje, dat van ader 11 der voorvleugels uitgaat
in de rigting van 9 . Lobesia zou volgens L e d e r e r eene » ungetheilte
Mittelcelle” bezitten.
Ook de overige kenteekenen, die hij in het aangehaalde stuk voor de
Tortricinen in het algemeen opgeeft, heb ik aan Artemisiana duidelijk
ontdekt.
H ein em an n spreekt ook slechts van tweemaal voorkomen der vlinders
en der rupsen, zoo dat dit wel de norm zal zijn. Zijne beschrijving
stemt goed met mijne voorwerpen overeen.
Als vaderland geeft L e d e r e r Hongarije en Duitschland op. In ons
land zijn mij alleen de omstreken van Rotterdam als vindplaatsen bekend,
doch daar op de beide localiteiten, waar ik den vlinder aantrof,
veel zand uit de duinen en ook uit Gelderland was aangebragt om den