
eerste ringen van het lijf zijn in vergelijking met het midden des hg-
chaams smal; de grondkleur bestaat nit een fraai, helder grasgroen ;
de rug- en zijdestreepen, welke laatsten zeer hoog geplaatst zijn, zijn geel
en komen op het achterste lid te zamen. De kleur is boven de pooten
en op den buik donkerder groen; de gewone stippen (*) vertoonen zich
als glimmend zwarte knobbeltjes, bij de eene rups duidelijker dan bij
de andere, ieder met een lang zwart haar voorzien; de stigmata zijn
oranjekleurig, de voorpooten glazig, bruin met glimmend zwarte vlekken,
aan de klaauwtjes oranje, de middelpooten groen. Bij aanraking laat de
rups een bruin vocht loopen. Het spinsel is zwartachtig en hard als
pergament; het wordt door de rups boven den grond vervaardigd,
zoo dat B o rk ha useN en K leemann zich beiden vergissen, wanneer zij
verhalen dat deze zich in den grond begeeft en daar in pop verandert;
bovendien is de bij den laatsten schrijver afgebeelde rups geheel onkennelijk
en hoogst waarschijnlijk van eene andere soort, hetgeen behalve
de teekening ook het voedsel, waarop zij gevonden werd, namelijk de
salade, doet veronderstellen. De pop is (verg. fig. 4) dik, ineengedrongen,
lichtbruin met glimmende groene vleugelscheeden; zij heeft aan
het stompe staarteind zes fijne, in een’ kring staande puntjes en nog twee
dergelijken op de rugzijde (zie fig. 5).
(1) In navolging van het door G cen é e in zijn 1” deel (Noctuéliles) op pag. XXVII en
volgg. gegeven voorbeeld, zal ik duidelijkheidshalve in mijne beschrijvingen voor het vervolg
noemen:
ïo Ruggestreep: de lijn die midden over den rug loopt.
20 Zijdestreep: de lijn die tusschen de rngge- en stigmataalstreep loopt.
®o Stigmataalstreep: de lijn die hoven de pooten, ter hoogte der stigmata, loopt.
4« Vierhoeksüppen: de 4 stippen of knobbeltjes, die zich van het 4» tot op het 10' lid
bij paren in een trapezium op de ringen aan wederzijde van de rnggostreep bevinden
en’ in een gelijk, vierkant op het 11» lid staan (op het 2' en 3« lid loopen de
stippen in ééne lijn en sluiten zich aan de stigmataal-stippen aan.
5» Zijdeslippen: de beide stippen, waarvan men er gemeenlijk één boven en één achter
de stigmata ziet. *
S" BnUslippen: de beide stippen, die men in eene schuine rigting onder de stigmataal-
. streep opmerkt en die zelden duidelijk zijn-, terwijl ik al deze stippen, waaruit de haren
of haarbosjes ontspringen, gezamenlijk onder den naam van gewone stippen zal aan-
duiden.
Het ruggeveld bevat de ruimte tusschen de beide zijdestreepen;
Het zijdeveld, de ruimte van daar tot aan de stigmataal-streepen;
Het buikveld, het ondergedeelte der rups, dat bij de Noctuiden zelden iets buitengewoons
oplevert, doch bij de Spanners op de middelringen punten bezit.
Alvorens tot de beschrijving van den vlinder over te gaan, zal in de
eerste plaats de teekening op zijn’ rug een punt van onderzoek dienen
uit te maken, omdat het gevoelen der schrijvers daaromtrent aanmerkelijk
uiteen loopt. K leem an n heeft namelijk op dezen duidelijk de figuur
van een doodshoofd meenen te ontdekken en diensvolgens den vlinder
met den naam van den kleinen doodshoofdvlinder bestempeld, terwijl
F r ey e r het bestaan eener zoodanige figuur zoo sterk ontkent, dat hij
beweert dat alleen eene overdrevene verbeeldingskracht in staat is iets
dergelijks te doen zien. Beproeven wij thans in hoeverre het mogelijk. is
deze meeningen in overeenstemming te brengen en onderzoeken wij daarom
deze twijfelachtige figuur bij verschillende van elkander afwijkende exemplaren.
Even als bij alle andere vlinders bestaat ook hier het bekleedsèl van den
rug uit eene menigte van fijne schubbetjes, die bij onzen vlinder afwisselend
wit, groen of grijsachtig zijn, en naarmate de eene of de andere dezer kleuren
de overhand heeft, verschillende figuren vormen; zoo ook het middengedeelte
van den rug, waarop zich echter steeds zwarte vlekken vertoonen.
Bij enkelen zoo als bij de fig. 6 afgebeelde vlinder, die ik uit
de rups verkreeg en die buitengewoon stérk geteekend is en zelfs eenig-
zins in vleugelvorm afwijkt, zijn die kleuren zoo geschikt, dat zij inderdaad
met de gedaante van een doodshoofd eenige overeenkomst hebben;
bij verre weg de ‘meeste individuen echter kan men bezwaarlijk iets
dergelijks ontwaren, zoodat het F r e y e r , wanneer hij alleen zoodanige
exemplaren zag, niet ten kwade te duiden is, dat hij het bestaan dezer
figuur zoo stellig ontkent. De eerste schrijver moge dus zijne afbeelding
wat te veel overdreven hebben, de laatste heeft er, mijns bedunkens,
wat te weinig acht op geslagen. De vlinder (zie fig. 6, 7 en 8) heeft
overigens de sprieten bruin, draad vormig, kop, halskraag en rug zijn
groenachtig met wit en zwart doormengd; het achterlijf is graauw met
zwarte haarbosjes; de pooten zijn grijsachtig zwart geringeld. De bovenvleugels,
die vrij sterk afwijken, zijn groenachtig bruin, min of meer
violetkleurig met een aantal zwarte lijnen en vlekken doorwerkt; de
ronde vlek is wit, . met zwart omzoomd; aan de binnenzijde van deze
loopt een sterk getande witte, zwart omboorde streep, die vooral aan den
onderrand des vleugels zeer duidelijk is; de niervlek, die zwart omboord
is, leunt tegen een groote lichtgroene vlek aan, welke door eene dubbele
zwarte lijn is ingevat en waarin zich eene zwarte pijlvormige streep