
XXXVÏÏ
in bogten en telkens in breedte verminderende, schuin over den vleugel
naar den achterrand loopt en in het midden van de vuursteenvlek een
zuiver witten winkelhaak uitzendt. Achter de schuine witte streep volgt
eene roestkleurige band, donkerder en gegolfd aan den voorrand en op
het midden van de vleugelvlakte stuitende tegen een grijs veld', bezet
met bruine zigzaglijnen. De niervlek is bruin met een grijs kerntje en
wit omzoomd; boven haar ziet men langs den voorrand een zeer groot
wit veld, waarin juist boven de niervlek zes bruine stippen. Aan het
eind van dat witte veld is een bruin keepje en van daar daalt vuur-
steenkleur langs het zigzagveld naar beneden, aan de buitenzijde begrensd
door eenen ietwat krommen witten dwarsband , waar achter zich
weder agaatkleur vertoont. Voor de franjes staan witte boogjes; de
franje zelf is eerst graauw, dan bruin en vervolgens wederom graauw.
De achtervleugels zijn tamelijk donker graauw met een’ metaalglans ; naar
den rand toe en op de franje zijn zij vuil geelachtig wit.
Aan de onderzijde zijn de vleugels glanzig lichtgraauw; over allen
loopt, digt bij den buitenrand een gebogen donker bandje; de spits der
voorvleugels is uit den bruinen.
Het lijf is aan de onderzijde glanzig vuil wit; dezelfde kleur hebben
de pooten, met uitzondering der tarsen van de achterpooten, die zwartachtig
zijn. —
Volgens de aangehaalde werken schijnt Derasa door geheel gematigd
Europa voor te komen; het zal wel aan de verscholen levenswijze der
rups toe te schrijven zijn, dat zij in verschillende landen betrekkelijk
laat ontdekt is.
Fig. 1. Donkergekleurde rups.
» 2. Lichtgekleurde rups.
» 3. Kop en vier eerste ringen in omtrek vergroot.
» 4. Eene rups over dag zich verbergende.
» 5« De pop in het spinsel.
> 6. Het staartpunt aan de buikzijde, vergroot,
a 7. De vrouwelijke vlinder,
a 8. De mannelyke vlinder.