
volgen terstond allen. Men zoude meenen dat er eene electrieke schok
gegeven werd bij wijze van commando; want neemt men plotseling eene
enkele rups uit de processie uit, zoo staat op hetzelfde oogenblik de
geheele optogt stil. De heer J . Backer Sen., welke al deze bewegingen
op een’ ouden eikenboom te Oosterbeek heeft waargenomen, heeft daaromtrent
op de vergadering der Entomologische Vereeniging, den 4de“
Augustus 1860 te Warmond mededeeling gedaan.
Wanneer de rupsen volwassen zijn, verlaten zy het nest niet meer,
maar spinnen het nog digter, dan het was en vermengen het met de
haren, die zij op de wratjes droegen en men zegt, dat het alsdan
gevaarlijk is het nest met de bloote handen aan te raken; zelfs worden
er vreeselijke verhalen verbreid van schroomelijke ontsteking ten gevolge
van het op den blooten arm vallen van een nest der processierups.
Men heeft om dit te verklaren gesproken van giftige eigenschappen der
haren van deze rupsensoort Ware dit het geval, dan zouden voorzeker
de haren buisjes moeten zijn, wier holligheid bij de inplanting
uitliep in eenig gifblaasje. Ten einde dit te onderzoeken nam ik eenige
aan den wortel afgeknipte haren en legde die onder een microscoop van
tamelijke vergrooting. Het bleek mij toen dat de haren (verg. fig. 2)
niet hol of buisvormig waren, maar wel aan de buitenzijde geheel ruw
en met fijne schubachtige stekeltjes bezet. Vergif is hierbij alzoo niet
in het spel, maar de afgebroken haartjes blijven met hunne stekeltjes in
de huid zitten, waar zij eerst eene kriebeling veroorzaken en later,
wanneer zij door de hand dieper ingewreven worden, ontsteking kunnen
.te weeg brengen.
In het nest veranderen de rupsen in poppen, ongeveer in de tweede
week van July. Ratzeburg zegt dat zij om te verpoppen een nieuw
nest maken, gewoonlijk aan de zuidzijde van den boomstam. Deze poppen
(zie fig, 3,) zijn kort en stomp, vuil okerbruin van kleur; hare lucht-
gaten zijn vrij groot en door een ovaal randje omgeven. Het staarteinde,
dat wij bij fig. 4 van de buikzijde en bij fig. 5 in profiel vergroot
hebben voorgesteld, is bolrond en draagt aan wederzyde van de spleet,
die den anus der rups voorstelt, een oorvormig uitsteeksel. De poppen
liggen onregelmatig door elkander, wel twee en drie hoog en elke pop
is nog weder door een byzonder coconnetje omgeven. Het geheele spinsel
is zoowel uit- als inwendig met haren en drekstoffen bezet.
In het midden van Augustus daaraanvolgende komen vele poppen
uiti doch de meesten blijven een jaar onveranderd liggen en komen
eerst m de volgende maand Augustus u it ; dit is ten minste het geval
geweest met de voorwerpen, door de heeren de Koo en Snellen opgekweekt.
Bij den Heer de Roo kwamen de meeste poppen in hetzelfde
jaar tot half September uit, doch ook een aantal in het volgende;
een voorwerp, dat sedert April binnen 's kamers gestaan had, den 25sten
Junij, de overigen op en na 10 Julij. Bij den Heer de J oncheere
hebben daarentegen alle poppen overwinterd. Het geringe getal, dat ik
zelf gehad heb, kwam na vijf weken uit.
De volkomen insecten zijn in alle mij bekende afbeeldingen te donker
gekleurd ; de meesten namelijk zijn grijs of lichtgraauw en slechts enkele
voorwerpen zijn bruin, gelijk de figuren der platen van Hübner en
Ratzeburg.
Het mannetje heeft 3 Ned. duim vlugt, het wijfje bijna vier; er is
overigens veel verschil in de grootte bij de individuen; zoo bezit ik ook
een wijfje, dat veel kleiner is dan de meeste mannetjes. Kop en borststuk
zijn zeer ruig met bruine en grijze haren bezet. De sprieten zijn
lichtbruin, bij beide geslachten dubbel gekamd; doch bij het mannetje
zijn de kamstralen langer. De oogen zijn bol, donkerbruin, bij het
levende dier als vonken glinsterend.
Het achterlijf van het mannetje is boven op rossig, aan de buikzijde
even als de borst en de pooten vuil graauwachtig wit. De vleugels
zijn grijs met een zeer karig tintje bruin gemengd. Het wortelveld is
nagenoeg wit, dan volgen twee digt bijeenloopènde gegolfde donkere
dwarsstrepen, die aan den achterrand verder uiteen staan. In het
daarop volgende vrij breede middenveld staat eenè middenvlek, die
evenwel dikwijls wegblijft ; dit middenveld wordt dikwijls wit aan zijn
einde, waar het van het volgende veld door eene donkere gegolfde
dwarsstreep afgescheiden is. In de vleugelspits ziet men nog eene
schuin naar binnen loopende donkerbruine vlek, achter welke de spits
zelve meest zeer licht is. De franje is geschakeerd wit en bruin. De on-
dervleugels zijn glanzig, vuil wit, met eenen smallen donkeren dwars-
band op het laatste derde gedeelte. Aan de tip van het achterlijf ziet
men eene pluim van vrij lange haren (verg. fig. 6).
De vleugels van het '■vijfje zijn over het algemeen bruiner of graauwer
en de teekening der dwarsstrepen is minder duidelijk; de achtervleu