
waar te nemen op welk eene wijze zij die volbrengt. Het kwam mij
voor, dat zij zich in elkander kronkelde en dan snel zich uitstrekkende,
eene soort van sprong volbragt, die zij gedurende eenige oogenblikken
telkens herhaalde. Door R ösel wordt dit zeer eigenaardig vergeleken
bij het springen van een’ pas uit het water gekomen visch; terwijl hij
tevens meldt, dat deze ‘sprofigen, wanneer men de hopplanten schudt,
het aanwezig zijn van het insect verraden. Wanneer de tijd der verpopping
daar is, zit de rups een paar dagen zonder voedsel te nuttigen, stil,
wordt langzamerhand licht paarsch van kleur, en zoekt nu eene geschikte
plaats om van gedaante te veranderen, hetzij tusschen de bladeren
of in een’ hoek, Onder een dun spinsel als bij fig. 3, óf op de
oppervlakte van de aarde, met zandkorrels doormengd, als bij fig. 4 ;
zij stroopt na verloop van drie dagen de rupsenhuid af en verandert
in eene lang gestrekte pop, als bij fig. 5 is afgebeeld. Deze is roodachtig
bruin; de vleugelscheeden steken eenigzins boven op het borststuk,
met eenen scherpen rug uit. Het staarteinde, bij fig. 6 vergroot
voorgesteld, heeft twee lange, eenigzins omgebogen spitsen, waarnevens
twee kleine omgekrulde haakjes, en verder nog twee dergelijken, iets
grooter.
Na verloop van drie weken komen de vlinders te voorschijn, en wel
in zoo veele afwijkingen, dat allen in kleurschakering en sieraden op
de vleugels onderling verschillen, zoo als blijkt uit de eenvoudigste bij
fig. 7, tot de sterkst geteekende bij fig. 11. Allen hebben evenwel
den breeden grijzen dwarsband min of meer duidelijk over het midden
van de bovenvleugels gemeen, alsmede de drie hoogsels in een’ driehoek
voor dien band naar den wortel toe, en de korte donkerbruine streep
van den bovenhoek des voorvleugels in eene schuine rigting afdalende.
De rustende vlinder van het vrouwelijk geslacht bij fig. 7 heeft de
vleugels over elkander geslagen, waaronder de ondervleugels geplooid
liggen, de sprieten verborgen en het bovenlijf eenigzins opgeheven; bij
de vereeniging van het borststuk met het achterlijf is eene kleine kam-
vormige verhevenheid. De palpen en de kop, bij fig. 8 vergroot afgebeeld,
zijn bruin. De palpen zijn geschubd, van boven met twee haar-
bundeltjes; tusschen de palpen ligt de kleine zuiger. De kop is behaard.
De sprieten zijn geringeld met kleine haakjes langs den bovenrand. De
kleur der boven vleugels van dezen rustenden vlinder is als die van den
kop en het borststuk bruin. Over het midden van den vleugel loopt een
breede, flaauw grijsachtige band, waarboven tegen den voorrand eene
verhevene hoekige stip, daaronder eene dergelijke halfronde en tusschen-
beide in eenen driehoek eene ronde zwarte. Het achtergedeelte van den
vleugel is almede grijsachtig; van de vleugelspits strekt zich in eene schuine*
rigting een zwart streepje uit. De zoom van den vleugel is zwart met
eenen lichteren rand, waarop de geschulpte, bruine eh grijze franje volgt.
De vliegende vlinder, bij fig. 9, behoort tot de sterkste afwijkingen
(zij wordt door Haworth Vittatus genoemd); kop en borststuk zijn*
bruin; het achterlijf grijs en geelachtig. De grijze band over de bovenvleugels
is flaauw. De drie hoogsels zijn aanwezig als bij fig. 7, met
dit onderscheid, dat tusschen de twee bovensten eene zwarte langs-
streep loopt. Het bovenste gedeelte van den vleugel tot op de twee
verhevenheden is bruinachtig geel, beperkt aan de vleugelspits door eene
schuin naar beneden gerigte zwarte streep. Aan de buitenzyde van
den grijzen band is eene breede, geelachtige, golvende vlek. De zoom
van den vleugel is zwart gestippeld, dan volgt een lichtere zoom en
vervolgens de geschulpte bruine en grijze franje. De ondervleugels
zijn afgerond, geelachtig grijs, donkerder omzoomd, waarop nóg eene
lichtgele zoom volgt; de franje is afwisselend grijs en geelachtig.
De bovenvleugels van de afwijking, bij fig. 10 afgebeeld, zijn in twee
velden verdeeld, Waarvan het buitenste licht- en het binnenste donkerder
bruin is; beide zijn afgescheiden door eene golvende donkerbruine
streep, welke aan de binnenzijde eenen lichtgelen zoom vertoont. De
breede grijze dwarsband is hier naauwelijks te onderkennen, terwijl bij
het worteleinde nog eene golvende streep aanwezig is. De hoogsels op
de boven vleugels zijn zeer duidelijk, alsmede de zwarte streep tusschen
beiden, zoo wel als de schuin uit de spits van den vleugel afdalende
streep. De franje is als bij fig. 9. De ondervleugels zijn bruinach-
tig grijs.
De vlinder fig. 11 behoort onder de sierlijkste van al de menigvuldige
afwijkingen; zijn kop en borststuk zijn bruin; hef achterlijf is grijs;
over het midden van den vleugel loopt de breede, golvende, grijze
dwarsband, waarop naar den buitenrand een gebogen lichtgrijze dwarsband
volgt, van binnen donkerder geschaduwd, van boven begrensd
door de schuine donkerbruine streep uit de vleugelspits. De grijze
dwarsband wordt aan de wortelzijde begrensd door eene golvende donkere
streep, welke naar den buitenrand toe wit gezoomd is; hierop
4