
CIDARIA SINUAÏA, W. V.
Plaat 10 Fig. 1-5.
Hübner, Samml. Eur. Schmett. Geom. Tab. 5 b. f. 288.
Treitschke, Schmett. v. Europa, VI, 2, 227.
Guenüe, Species Gén. des lépid. X bl. 406.
Woon, Index entom. No. 587.
Ook ten opzigte van deze spanrups moet ik tot mijne spijt dezelfde
verklaring afleggen als bij Cidaria badiata, met betrekking tot de onvolledigheid
mijner aanteekeningen, die ik in dien tijd verzuimd heb
te houden. De teekening der rups, slechts éénmaal door mij op geel
walstroo, Galium ver urn, gevonden, op mijne plaats den Hóbrink, onder
Empe, bleef hierdoor even zeer als de vorige op hoop van wederontmoeting
liggen, welke hoop echter desgelijks als omtrent deze tot
hiertoe onvervuld bleef; en ’t was ook wederom het bezit der keurige
afbeeldingen van den bevalligen vlinder en zijne pop, die de hiervoor
genoemde belangstellende vriend voor mij vervaardigde, dat mij eindelijk
deed besluiten om van een en ander eene bijdrage voor dit werk
zamen te stellen. Eig. 5 stelt van deze soort *t uit de rups verkregene
mannetje, fig. 4 ’t wijfje naar een exemplaar uit mijne verzameling,
fig. 2 de pop én fig. 3 ’fc vergroote achtereinde derzelve voor, terwijl
kij fig* 1 op een takje van het voedsel de rups voorkomt, die ook door
H übner in zijne la rva e Geometrae is afgebeeld. T r e it sc h k e meldt dat
de eenzaam levende en veel door sluipwespen getroffene rups in Julij
en Augustus en de vrij zeldzame vlinder in Mei en Junij voorkomt.
In hoeverre dit met mijne ontdekking van het insect overeenkomt, kan
ik mij nu ongelukkigerwijze niet meer herinneren, terwijl ik ook de