
De onderzijde is met paerlemoer-glans bezet, op de boven vleugels
donkergrijs bestoven, vooral aan de randen. Langs den bovenrand loopt
eene gele langslijn, die iets voorbij de inbuiging aanvangt, alwaar
zich een zwart vlekje bevindt, waarachter zich nog vijf dergelijke vlekjes
vertoonen; rondom den buitenrand staat eene puntrij van gele stipjes;
ook schijnen de franjes geel en grijs door.
De ondervleugels zijn lichtgrijs, bij wit af, met donkergrijze randen
en lichte franjes, waarin men eene donkere vlekkige randlijn bespeurt.
De variëteit, die het naaste aan .dezen zoogenaamden Type sluit is de
bij fig. IS afgebeelde vlinder, die echter, oppervlakkig beschouwd, een
geheel ander aanzien heeft, hetgeen vooral veroorzaakt wordt door het
verschil in kleur, daar het groen, dat den vorigen zoozeer versiert,
hier door grijs met eene uiterst flaauwe groenachtige tint vervangen
wordt; ook is hij, gelijk al de andere variëteiten, minder groot.
De kop, rug en palpen rigten zich (hetgeen mede bij de volgende
vlinders plaats heeft), naar de donkere grondkleur der bovenvleugels.
Het wortelveldje is bruin. In de daarachter komende ruimte bevinden
zich drie donkere, ronde, licht-omzoomde vlekken, die bij de vorige
Degenerana niet zigtbaar zijn. De eerste dwarsstreep is veel minder
uitgebogen, getand en door eene zwarte dubbele lijn ingevat; de tweede
als die van den type. In de bruine vlek aan de eerste bovenhelft staat
hier een zwart middelpunt, terwijl men van de lichte vlek daar schuins
onder slechts een flaauw spoor ontdekt; overigens is deteekening dezelfde,
doch minder sterk gekleurd en de franje ook niet zoo duidelijk- door
bruin en grijs afgewisseld.
De ondervleugels, als mede de geheele onderzijde, zijn iets donkerder
dan die van den type.
Hoezeer nu ook uit deze beschrijving de overeenkomst van den vlinder
met H übner's Degenerana blijkt, wijkt hij er echter naar ons gevoelen
toch te veel van af om hem stellig tot die variëteit te kunnen brengen ,
weshalve wij hem alleen als eene subvarieteit wenschen te beschouwen,
voor welke misschein de naam van Degenerana niet ongeschikt ware,
zoo deze laatste door het aannemen van Hübner’s fig. 8 als Revayana
kwam te vervallen.
Tusschen de laatste variëteit en de bij fig. 14 afgebeelde is slechts
weinig verschil. Het voornaamste bestaat in het donkerder wortel veld,
dat de geheele ruimte tot aan de eerste dwarsstreep inneemt, terwijl
daarentegen het volgende veld veel lichter is en zelfs aan den onderrand
der bovenvlengels eene; vrij groote lichtgrijze ruimte openlaat; ook
is het middelpunt hier roodbruin.
Fig. 1 5, waarin wij H übner's Undulana qrkennen, is naar ons donkerste
exemplaar afgebeeld en de variëteit die ons, echter veelal lichter
en grijzer, het menigvuldigst voorkwam.. Zij bezit duidelijk al de teeke^
ningen, die wij bij de voorgaande opmerkten, benevens eene ronde geel*f
achtige stip schuins onder het roodbruine middelpunt. De bij fig. 16
in zittende houding voorgestelde vlinder kian als overgangs-exemplaar van
den vorigen tot den bij fig. 17 afgebeelden beschouwd worden en
vereischt dus geene nadere beschrijving. Deze laatste (fig. 17) heeft
zeer veel overeenkomst met de Dilutana van H übner , hoewel het mieb;
delveld, dat bij dezen geheel bruin is ingevuld, hier slechts aan de
bovenhelft die kleur heeft; ook bezit onze vlinder het roodbruine middelpunt,
dat bij dien van H übner geheel ontbreekt en door H errioh-
SOHaPFER, misschien alleen daarom en dan waarschijnlijk ten onregte,
als kenmerk voor deze variëteit wordt opgegeven. Overigens onderscheidt
zij zich vooral door hare fraaije zilvergrijze kleur, waarop men'
de gewone teekeningen duidelijk waarneemt.
Wij meenen thans fig. 18 te moeten laten volgen, die veel gelijkenis
heeft met H übner’s Dunctana; alle tèekeningen zijn aanwezig, echter
zijn de ronde,,'licht omzoomde vlekken aan den vleugelwortel hier zeer
duidelijk en ten getale van vier; ook bevinden zich in het middelveld,
aan den ondervleugelrand, drie zwarte stippen, waarvan er twee tegen
de dubbele zwarte dwarslijn staan. De donkere tandlijn lost zich meer
in vlekken op, waarvan de onderste, die men ook bij alle andere variëteiten
bemerkt, zeer duidelijk en vrij groot is. Het middelpunt is bij ons
exemplaar weder roodbruin, niet zwart, zoo als bij dat van H übner.
Het naaste aan deze variëteit grenst de bij fig. 19 voorgestelde vlinder,
die echter van al de tot hiertoe beschreven en bij Hübner afgebeelde
voorwerpen, het meest afwijkt, hoewel hij toch ongetwijfeld tot deze
soort behoort. De kleur der bovenvleugels is lichtbruin. In het eerste
veld staan de gewone ronde licht-omzoomde vlekken, doch slechts ten
getale van twee en zijn, even als het middelpunt, van eene zwarte kleur.
De beide dwarsstrepen zijn bruin, de eerste duidelijk, doch de tweede
veel flaauwer, vooral aan de benedenhelft. De tandlijn bestaat uit fijne
zwarte stipjes, van welken de onderste stip weder de grootste is. —
Deze vlinder kan als eene subvarieteit der vorige Punctana aangemerkt
worden.