
kuifjes, maai- toch ook niet zijdeaohtig glad, met grijze of graauwe
schubbetjes bedekt. Het aangezigt (de kop tusschen de oogen, achter
de voelers) is vuil wit, de oogen groot, donkerbruin. De voelers
zijn krom, naar boven staande, tot den bovenrand van het oog reikend,
vrij dik, aan de buitenzijde graauw, aan de binnenzijde vuilw
it besehubd; hun laatste lid ris zeer klein, knopvormig. De sprieten
zijn tamelijk dik en kort, vaalbruin met grijzen weêrschijn.
De bovenvleugels zijn meestal grijs met een driehoekig uitspringend
graauw, blaauwachtig gestreept wortelveldje (zie fig. 12), ook w el
(gelijk onze fig, 11) van den vleugelwortel die lichter is, tot op
| van den vleugel langzamerhand donker wordend grijs tot bruin-
graauw. Op het eind van het wortelveldje ziet men dan eenige
donkerder grijze, van de twee randen uit schuin naar het midden
loopende strepen. Aan de spits van den vleugel ziet men eene
oogvormige figuur, aan den voorrand door twee kromme, witte
haakjes begrensd; langs dien rand naar den wortel toe, ziet men
nog 4 paren dergelijke haakjes, tusschen welke de grond donkerbruin
is. Daaronder is het veld koffij-bruin; een gedeelte daarvan
wordt als spiegel afgescheiden, ^vóór door een vrij breed, weinig
gebogen, bruin metaalglanzig halvemaantje, achter door een’"lichten,
geelachtigen band, die voor de franje loopt en in het midden ingedrukt
is. Voor het metaalglanzige halvemaanije is de grond zeer
donker en in den spiegel ziet men twee en een halve zwarte
dwarsstreep. De franjes zijn zijdeglanzig bruingraauw. De onder-
vleugels zijn bij het mannetje lichtgraauw aan den wortel, naar
den rand toe donkerder, bij het wijfje bruingraauw — bij beiden
met lichtere franje, die eenigzins uit den rooden glanst. Buikzijde
van het ligchaam en pooten zijn metaalachtig, lichtgrijs; de dijen
zijn schier w it, de scheenen hebben in het midden een smal wit
bandje, de tarsen zijn donkerder grijs met witte uiteinden der
leedjes.
Het behoeft niet gezegd te worden, dat deze soort slechts eene
generatie heeft in het jaar.
Zij schijnt door geheel gematigd Europa voor te komen en is in
ons Vaderland aangetroffen in de provinciën Friesland, Gelderland,
Noord- en Zuid-Holland, doch er is geene reden om te vermoeden
dat zij in de overige gewesten ontbreken zou.
Tusschen de eikels is bij mij een Ca/mpoplex uitgekomen, die ik