
DASYS TOMA S A L I C E L L A hu b n .
Plaat 44. Fig. 1—11.
Hübnek, Samml• Eur. Schmett. Tin. Tab. 2. fig. 9 mas.
• * » » Geom. Tab. 99, fig. 512, fern, nom: Rupicapraria.
Tbeitschke , Schmett. von Europa, IX. 1. bl. 33.
Fbeuee , Neue Beitr. II. bl. 95. Tab. 150 fig. 1.
Fbey , Tineen und Pteroph. der Sehweite, pag. 6.
Hereich-Schüfpeb , Syst, Bearb, der Schm. v.Eur. Tin. V,p. 113. Suppl. fig.329 a.b.
De vier geslachten Exapate, Cheimophila, Chimabacche en Semioscopis
van Hübner werden door T reitschke in één geslacht, (Lemmatophila)
vereenigd, doch door Zeller (#) weder tot de vroegere indeeling
te ruggebragt, met uitzondering van Cheimophila, dat door hem gedeeltelijk
bij Exapate, gedeeltelijk bij Chimabacche gevoegd werd. Volgens
deze laatste rangschikking kwam Salicella in het geslacht Exapate voor,
waaruit echter de nieuwste schrijvers, namelijk HERRiCH-ScHaPFER, Stain-
ton , F r e t en W ocke dezen vlinder weder overplaatsen in het geslacht
Dasy stoma van Cu rtis, waarin hij thans als eenige soort voorkomt. Ook
wij hebben gemeend deze indeeling te moeten volgen.
Over het algemeen schijnt D. Salicella, hoezeer verspreid, toch nergens
, evenmin als in ons vaderland overvloedig voortekomen. Wel
werden door den Heer P . C. T. S nellen in Zuid-Holland en door mij
in Gelderland van tijd tot tijd enkele rupsen aangetroffen, doch deze
waren altijd volwassen , terwyl daarbij de poppen steeds wijfjes opleverden.
Daar nu bij deze wijfjes zoo wel de vleugelvorm als de teekening
aanmerkelijk van die der mannen verschilt en de bestemming van dergelijke
kortgevleugelde diertjes altijd min of meer onzeker is, móest de
beschrijving achterwegen blijven, tot dat eene meerdere kennis van het
insect de vereischte volledigheid zoude verschaft hebben. De gelegenheid
om daartoe te geraken bood zich voor mij aan op den 2den April
1862. H et was namelijk op dien dag dat ik , op Daalhuizen langs eene
met appel- en perenboomen beplante glint wandelende, twee vlindertjes,
gepaard tegen het latwerk vond , zoo dat ik nu de hoop mogt voeden
om de geheele gedaanteverwisseling dezer soort te leeren kennen. Mijne
verwachting werd dan ook niet te leur gesteld, daar het wijfje mij reeds
den volgenden dag een aantal eijeren schonk, waaruit ik later het geluk
had de vlinders te kweeken.
Deze eijeren werden door de moedervlinder bij schooltjes en op hoopjes
gelegd en zoo veel mogelijk in de reeten en hoeken der doos verborgen
, hetgeen mij noopte om te onderzoeken of deze omstandigheid
geheel toevallig w a s, dan wel of zij aan een bepaald instinct van het
diertje was toe te schrijven. Ik plaatste daartoe eenige losse stukjes
papier in de doos en ontdekte nu dat het wijfje hare eijeren tusschen
den bodem en het papier vastkleefde en dat wel zoo stevig, dat bij het
aftrekken van het papier, een gedeelte daarvan aan de eijeren vast bleef.
Hieruit meen ik te mogen opmaken, dat ook in vrijheid deze diertjes
hunne eijeren in scheuren en roeten of onder mos van hoornen zullen
verbergen.
De vorm der eijeren (fig. 1) die glad en glimmend zijn 1 is langwerpig
ro n d , hunne kleur lichtgeel ; weinige dagen na het leggen worden zij
rimpelig en verkrijgen daardoor volkomen het aanzien van in te droogen,
hetgeen echter spoedig blijkt het geval niet té zijn, daar zeven of acht
dagen later de kleur verandert en eene lichtroode tint aan n eemt, die
een paar dagen voor het uitkomen in potloodkleur overgaat. De rupsjes
verschenen den 5den Mei, dus 35 dagen na het leggen der eijeren. Zij
waren 16-pootig, geel, en hadden, in verhouding tot het diertje, groote
k o p p en , die even als het nekschild en de voorpooten donkerbruin ware
n , bij zwart af.
Vroeger had ik de bijna volwassen rupsen altijd tegen rasterwerk gevonden
en haar toen verder met eikenblad opgevoed; daar dit echter nu
zeer schaarsch was en ik ook niet zeker wist of dit het ware voedsel was*
plaatste ik appel-, wilgen-, elzen- en even ontloken eikentakjes in flesch-
jes met water, die ik tegen elkander z e tte , latende het alzoo aan mijne
diertjes over om uit deze verschillende bladsoorten hare keuze te doen.
Ik zag nu dat z ij, b_ib.il ve van de eikenbladeren, van al de andere