
88
waarvan zich eene stompe punt naar het midden des vleugels rigt. On*
der deze punt staat in den lichten band, op den ondervleugelrand, eene
roodbruine, nagenoeg halfronde, aan den bovenkant scherper uitloopende
vlek, die door F is c h e r v . R öslerstamm minder eigenaardig met den
vorm van een half ei vergeleken wordt. Tusschen den lichten band en de
vleugelpunt bevinden zich aan den bovenrand acht aan paren geplaatste
witte, naar den buitenrand gekeerde haakjes. De franje, die even
als de vleugelspits rood-bruin is , wordt door eene donkere, bij den bovenrand
rondgebogene lijn omzoomd, waarachter nog eene tweede, doch
lichtere volgt; de kleur is aan den vleugelhoek het lichtst. De on-
dervleugels zijn bruin-graauw, door twee donkere lijnen, waartusschen
de ruimte geelachtig i s , gezoomd. De franje is graauw, het lichtst aan
den binnenrand. Op de onderzijde zijn de bovenvleugels bruinachtig graauw
met eene doorschemering der witte haakjes van den bovenrand, en van de
geelachtige kleur der franje. De ondervleugels zijn veel lichter, aan
den bovenrand iets donkerder, met eenige kleine donkere vlekjes in de
vleugelpunt.
De rups, die in ons vaderland op plaatsen waar braamstruiken
groeijen, niet zeldzaam is, leeft in een dun spinsel, meestal aan de
uiteinden der stengels, waar zij eenige bladeren met stevige draden in
een pak bijeentrekt. Men vindt soms verscheidene dier rupsen op
dezelfde plant bijeen, hoewel ik mij niet herinner er ooit meer dan een
in hetzelfde spinsel ontdekt te hebben, hetgeen echter volgens F isc h e r
von R öslerstamm dikwijls plaats heeft, en mij ook niet onwaarschijnlijk
voorkomt. Het is mij tot op heden niet gelukt op te sporen of de rups,
dan wel de eijeren overwinteren; zooveel echter is zeker dat men de
jonge rupsjes, die donkerder van kleur dan de volwassenen zijn, reeds
in de maand Mei aantreft*
De vlinder, die slechts in eene generatie schijnt voor te komen, ontwikkelt
zich gewoonlijk tusschen veertien dagen en drie weken uit het
poppenvlies. Het grootste verschil kwam mij voor bij twee poppen,
waarvan de eene, van 29 Mei, den 23en Junij, dus na 25 dagen uitkwam,
terwijl de andere, van 29 Junij, reeds den 13en Julij, dus na 14 dagen
den vlinder opleverde.
Het onderscheid der kunne is kenbaar aan het dikkere achterlijf der
wijijes, dat niet gepluimd is als dat der mannetjes; ook schijnen mij de
sprieten der laatsten, gelijk ik reeds boven aanmerkte; iets dikker toe.