
H Y P E N A R O S T R A L I S Hton.
Plaat 4 Fig. 1-11.
Hübner, Samml. Eur. SchmetU Pyral. Tab. 2. f. 10 et 20. f. 134.
Treitschke, SchmetU v. Europa, VII. bl. 29.
Rösel v. Rosenhoff, Insectenhel. I. Cl. 4. Tab. VI. f. 1—5. bl. 14.
Het was de WelEd. Gestr. Heer Mr. de Roo van Westmaas, van
wiens onvermoeiden ijver om de kennis onzer Fauna uit te breiden
zoo vele belangrijke bijdragen in de eerste Serie van dit werk getuigen,
die mij een aantal rupsen van deze vlindersoort, door ZEd. in den omtrek
van Velp op de hop gevonden, ter afbeelding en beschrijving toezond.
Volgens Rösel moeten deze rupsen in Duitschland onder de schadelijke
insecten gerangschikt worden, daar zij geheele hop-plantsoenen
vernielen, door de bladen, als op Plaat 4 voorgesteld is, geheel af te
knagen, dikwijls niets dan de groote aderen overlatende.
Bij fig. 1 op onze Plaat is een halfwassen rupsje voorgesteld.
Wanneer de rups haren vollen wasdom bereikt heeft, is zij zoo als
bij fig. 2 is afgebeeld, gestrekt, naar achteren dunner wordende, heeft
slechts drie paar buikpooten en groote naschuivers. Hare kleur is lichtgroen;
midden over den rug loopt eene donkere slagader, aan wederzijde
daarvan eene witte streep, en over de pooten eene flaauwere dergelijke
witte streep. Het halsschild heeft eenen witten zoom. De kop
is licht groen met zwarte stipjes. De ringen zijn aan de inkervingen
geel; op ieder derzelven staan vier zwarte stippen, waaruit fijne haartjes
ontspruiten. De luchtgaten zijn zwart,
De rups heeft de eigenschap van zich te laten vallen, wanneer zij
gestoord wordt, en alsdan met eene zeer groote vlugheid heen en weêr
te spartelen. Deze bewegingen zijn zoo snel, dat het onmogelijk is