
gels zijn bepaaldelijk meer graauw en het achterlijf is aan de buikzijde
hier even zoo bruin als aan de rugzijde. Het einde van het abdomen
heeft een veel dikker gevulde haarpluim en wanneer men deze haren
opligt of wegneemt, ziet men duidelijk dat de beide laatste ringen geheel
dik bezet zijn met paarschzwarte langwerpige uiterst fijne schubbetjes
(zie fig. 7).
Mijne voorwerpen paarden niet, daar zij niet omtrent denzelfden tijd
uitkwamen, maar aan de goedheid van den Heer de R o o v an W e st -
maas had ik eene geheele school eijeren te danken, zoo als die
ten zijnen huize door een wijfje gelegd waren, waaromtrent het evenwel
onzeker was of het gepaard was geweest. Ik heb deze eijeren bij
fig. 8 voorgesteld; het scheen eene compacte donkerpaarse massa,
welke duidelijk bestond uit de eijeren, bedekt met een bekleedsel. Met
de loupe (zie fig. 9) kon men reeds zien dat dit bekleedsel uit verscheidene
uiterst kleine op elkander gekleefde voorwerpjes bestond
en het microscoop (zie fig. 10) ontdekte verder dat deze voorwerpjes
niet anders waren dan de donkerpaarse schubbetjes uit het einde van
het achterlijf der wijfjes. Om nog tot meerdere zekerheid te geraken
gebruikte ik eene nog sterkere vergrooting en onderscheidde daarbij
ten duidelijkste de steeltjes (zie fig. 11), waarmede deze schubbetjes
ingeplant waren geweest in de huid van het achterlijf. Het dikke
deksel der eitjes doet vermoeden dat zij bestemd zijn om de winterkoude
te trotseren en de jonge, rupsen in het voorjaar te leveren. Ik
ontblootte nu verder de eijeren en zag dat deze allen tegen elkander
aan en niet op elkander gelegd en verbazend stevig vastgelijmd waren,
(zie fig. 12); elk ei afzonderlijk was rond, zeer licht geel, doch zonder
merkbare teekening of gefigureerdheid (zie fig. 13).
Het is mij niet gebleken dat dit insect, ofschoon in 1860 vrij menigvuldig
hier te lande gevonden, tot heden aan onze eikenbosschen groote
schade zou hebben toegebragt. In Duitschland heeft de Processierups
volgens R a tz e b u b g verbazend veel nadeel gedaan en hij brengt haar
zonder eenigen twijfel tot de zeer schadelijke insecten. Hij zegt wijders
dat deze soort onder de vogels geene vijanden vindt (misschien zou
nogthans de koekkoek, die zeer harige rupsen inslikt, ook deze wel
aandurven) maar dat hij uit de rupsen eenige Pteromalinen of sluip-
wespjes en drie soorten van Tachinen of parasietvliegen heeft gekweekt.