
bevindt; de tandlijn is wit. Voor de wit, graauw en zwart gevlekte
franje loopt eene rij van zwarte punten, die soms met de franje zamen-
smelt; aan den voorrand staan witte en zwarte vlekjes. De ondervleugels
zijn graauw-bruin, bij het wijfje het donkerst. De onderzijde der bovenvleugels
is geelachtig-bruin, het lichtst aan de buitenzijde, waar de zwarte
bovenrands-vlekken doorschijnen, met een flaauw zwart middelpunt en
eene boogvormige dwarsstreep, welke men ook op de ondervleugels, die
echter veel witter zijn, duidelijk bemerkt. De franje is wit en bruin,
het donkerst op de bovenvleugels.
De onregelmatige ontwikkeling dezer vlindersoort heeft bij de verschillende
schrijvers tot zeer uiteenloopende gevolgtrekkingen aanleiding
gegeven, gelijk ik reeds vroeger in het Tijdschrift voor Entomologie *)
aanmerkte. Volgens K leem ann toch vertoont zich de rups in November
en de vlinder in Maart; E s p e e vond haar in November en verkreeg de
vlinders in M e i; hij vermoedt echter eene tweede generatie; T b e it sc h k e
zegt dat de rups in Julij, Augustus en September leeft en de vlinder in
Mei, Junij en Julij te voorschijn komt, terwijl hij later in zijn Supplement,
D. X . 2. 4. bij ondervinding beslist dat er twee generatien bestaan, daar
hij in het begin van Julij rupsen had, waarvan de vlinders in Augustus
uitkwamen en weder later in het begin van September nieuwe rupsen,
die overwinterden, (zoo dit laatste geene vergissing is en hier werkelijk
rupsen en geene poppen bedoeld worden, is T r eit sc h k e de eenige, die
van eene dergelijke overwintering gewaagt); F b ey e b eindelijk spreekt
stellig tegen, dat de rupsen in November te vinden zijn en verhaalt dat
hij deze in Junij, Julij en zelfs nog omstreeks half September ontdekt
heeft en dat zijne vlinders zich eerst in Mei van het volgende jaar ontwikkelden.
Deze verschillende opgaven, die men toch moet aannemen
dat op waarnemingen steunen, te vereenigen schijnt moeijelijker dan zulks
inderdaad is. — De ondervinding, die ik in de laatstste drie jaren betrekkelijk
deze vlindersoort opdeed, heeft mij hiervan overtuigd en stelt
mij thans in staat menig nog twijfelachtig punt in de ontwikkelingsgeschiedenis
van dit insect op te helderen.
Op den l 8ten November 1855 werd mij eene rups dezer soort gebragt,
die onder een’ esschenboom gevonden was, spoedig verpopte en den 114«“
Julij 1856 in vlinder veranderde; volgens alle door mij geraadpleegde
(*) Deel II, bladz. 113*
sehijvers zoude zij zich echter alleen met de gewone liguster {Ligustrum
vuig are) voeden, hetgeen mij deed veronderstellen dat de mijne van haar
voedsel was afgedwaald en ik haar dus ook op deze plant moest trachten
te vinden. Al mijne moeite was echter vergeefsch, tot dat ik besloot ook
de esschenstruiken te doorzoeken, te meer nog omdat tusschen dit
voedsel en de liguster eenige overeenkomst schijnt te bestaan, daar
men ook jaarlijks de rups van Sphinx Ligustri op beide deze boomsoorten
aantreft. — Een aantal esschenstruiken werd thans door mij uitgeklopt,
met het gevolg dat ik eindelijk van 25 October tot 1 November
vier rupsen magtig werd, waaronder eene nog zeer kleine, die half November
stierf; de anderen werden binnen weinige dagen poppen en
veranderden van 10 tot 13 Junij 1857 in vlinders; hieruit blijkt ontegenzeggelijk
dat de rupsen, in weerwil van het ontkennen van dit punt
door F r ey e r , wel degelijk in November kunnen voorkomen en ook werkelijk
voorkomen. Op ongeveer dezelfde plaatsen ontdekte mijn broeder
Gr. J. H. de Roo te Dordrecht op den 2den Julij 1858 weder eene
tamelijk groote rups dezer soort en op den 7den vier nog zeer kleine.
Deze rupsen groeiden spoedig en werden allen in dezelfde maand tot poppen,
waaruit zich op den 5d©a en 9den Augustus twee vlinders ontwikkelden.
De overige drie poppen kwamen eerst in de laatste helft van Junij des
volgenden jaars uit. — De in Julij gevonden rupsjes waren natuurlijk
uit eijeren van hetzelfde jaar en vier daarvan, naar hare grootte en vindplaats
te oordeelen, mogelijk wel van dezelfde moedervlinder en toch
is het verschil in den tijd van het uitkomen des vlinders van dien aard,
dat het in staat is om den besten natuuronderzoeker, zoo hij de zaak
zelf niet voor oogen heeft, te bedriegen. Uit de eijeren der in Augustus
rondvliegende vlinders worden dus de rupsen geboren, die zich in November
vertoonen en die eveneens in het voorjaar in vlinders veranderen,
zoodat dan de eerste en tweede generatie op denzelfden tijd te voorschijn
komen. De rups is dus • (zoo ten minste het overwinteren van deze
waarheid zij, hetgeen ik zeer betwijfel) het geheele jaar door te vinden,
zoodat al de aangehaalde schrijvers gelijk hebben, behalve echter F r ey e r ,
die het voorkomen der rups in November ontkent en zich in deze zaak
bepaaldelijk vergist.
Dat er twee generatiën bestaan, is niet twijfelachtig, of dit echter
jaarlijks, dan wel alleen bij gunstige omstandigheden plaats hebbe, is
minder zeker. Ik zoude echter eer geneigd zijn het eerste dan het