
gen, zooals ook uit evengenoemde afbeelding te zien is, en meest onder
de bladeren verscholen, terwijl zij alleen des nachts rondkropen om
zich te voeden.
Den jJ4en September kroop eene dezer rupsen in de aarde, terwijl de
andere zich tusschen de bladeren inspon en in de maand November
mij bleek nog onveranderd te zijn. Een zoodanig spinsel is bij fig. 5
voorgesteld. Reeds in ’t begin van Junij des volgenden jaars verkreeg
ik uit dezen pop den vlinder, zijnde een mannetje, afgebeeld bij fig.
8 , terwijl de andere rups gestorven is. Het wijfje is bij fig* 9 , de
rustende stand der vlinders bij fig. 1 0 , en pop bij fig. 6 en haar
staarteinde bij fig. 7 voorgesteld, alle vijf naar teekeningen, die wijlen
mijn geachte vriend Ver Huell vervaardigde.
Dat deze vlinder nu zooveel vroeger in den tijd uitkwam, als ik in
1840 denzelven ving, is waarschijnlijk aan eene vroegtijdige ontwikkeling
van alles in den jare 1841 te danken, welke ook in ’t bijzonder omtrent
velerlei insecten door mij waargenomen geworden is.
In’ 1858 ontving ik van Dr. J. Wttewaall te Voorst, eenige rupsen
, door ZEd. op de boekweit gevonden, die ik voor die van Cubicu-
laris herkende. *t Blijkt dus hieruit, dat zij zich ook met ander dan
’t door mij voorgelegde voedsel generen en mijn vermoeden alzoo gegrond
w a s, ja dat zij daarom zelfs eenigermate onder de schadelijke
insecten zijn te tellen. Deze rupsen sponnen zich nu ook tusschen verlept
voedsel en boekweit-korrels in , en leverden mij in t volgende
jaar eenige vlinders op. Door Hübner is Cubicularis op plaat 89 der
Noctuae veel te donker en de aanverwante Sepii (Morpheus O.) te licht
van kleur afgebeeld.
A. J. v. E.
Fig. 1. De eijeren.
> 2. Zeer jonge rups.
» 3. Half-volwassen rups.
> 4. Volwassen rups.
» 5. Het spinsel.
> 6. De pop.
- 7. Haar staarteinde vergroot.
» 8. De mannelijke vlinder, vliegend.
> 9. De vrouwelijke vlinder, vliegend
» 10. Dezelfde rustend. v.E. & Q.M.R.YH. ad viv. del.