
Er zijn geene bijoogjes aanwezig.
De sprieten van het mannetje zijn tot aan de spits gekamd, die van
het wijfje gezaagd of met korte tandjes getand.
De achterste scheenen dragen vier sporen.
Bij Querna zijn de sprieten van het wijfje naauwelijks getand; de oogen
zijn naakt; de voorvleugels bezitten zelfs geene spoor van dien uitstekenden
tand, die verwante soorten, als Dictaea en Tremula, zoo duidelijk
vertoonen.
De bovenvleugels zijn paarsachtig grijs van kleur met drie zwarte
met wit belegde dwarsstrepen, een wit half maantje en het veld
tusschen dit maantje en de volgende dwarsstreep lichter grijs; de onder-
vleugels van het mannetje zijn rosachtig vuilwit, die van het wijfje grijs
met een’ lichteren dwarsband.
Querna komt volgens B oisdü va l in westelijk Frankrijk, volgens O ch -
sen h e im e r bij Weenen en Dresden voor. Het is niet zeker dat deze
soort in Engeland voorkomt ; W ood vermeldt haar onder de twijfelachtigen.
Overal, waar zij aan getroffen is, schijnt zij tot de zeldzame soorten gebragt
te moeten worden. s. v. m
Fig. 1. De volwassen rups.
„ 2. De pop.
3. Haar staarteind, vergroot.
„ 4. Het cocon.
} 5. De mannelijke vlinder.
n 6. De vrouwelijke vlinder.