
scheenen zij. Buiten deze sluipwesp kwamen uit de rups nog te voorschijn
een Ichneumonide (Ischnoceros n. sp.t albiiarsus v. Voll., nog onbeschreven)
en een Braconide, zijnde dezelfde Rogas marginator N. ab
Es., die ook in de Sesia van de aalbessen huisde. „ Het is duidelijk,
schrijft mij bovengenoemde Nederlandsche waarnemer, „dat de rupsen in
de stoven en die in de knobbels gevonden worden, tot dezelfde vlindersoort
behooren en het schijnt even zeker te zijn dat de rups niet de
oorzaak dier knobbels is. Vooral is dit duidelijk zigtbaar aan de nog
zeer kleine knobbels, waar toch een spoor van gang moest aanwezig
zijn. Intusschen is het opmerkelijk : 1°. dat ik zoo vele knobbels vond,
waarin de rupsen huisden, 2° dat ik bij de oude en doode knobbels
van het voorgaande jaar juist in het midden een gat geboord vond,
waaruit de Sesia was uitgekomen, en 3° dat ik vier vlinders verkreeg,
die allen dwars door de knobbels te voorschijn kwamen en waarvan de
poppenhuid nog halverwege zigtbaar bleef.”
Misschien dat latere waarnemingen de reden dezer voorliefde van de
&?«a-rupsjes voor de knobbels in de wilgenstammen zullen leeren
kennen.
Sesia Formicaeformis heeft volgens S ta u d in g e r eene generatie in een
jaar en leeft volgens hem meer in Salix triandra en viminalis dan in
Salix alba. Zij werd tot heden gevonden in Nederland, Belgie, Noorden
Midden-Duitschland, Engeland, Frankrijk, Portugal, Savoije, bij Pe-
tersburg, aan de Wolga en in Siberie.
S. v. V.
Fig. 1. Een wilgentak met twee knobbels; uit de onderste steekt bij a de
ledige poppenbuid.
H 2 De rups.
n 3. Haar kop, vergroot.
n 4. Een der middelste ringen, vergroot.
n 5. De laatste ringen op zijde; + luchtgat.
6. De poppenhuid, vergroot.
w 7 . Het staarteind, van onder gezien.
n 8. De vrouwelijke vlinder, vergroot.
„ 9 . Zijn kop, vergroot,
„ 1 0 . Het achterlijf, op zijde gezien.