
S. II. P. I XXXI.
EPHE S TIA ELÜTELLA, Hfflm
de andere en eenigzins uitgevloeid, het veld tusschen den tweeden en
derden band bevat eenige kleine zwartje teekentjes, van welke vooral
de middelstip zeer duidelijk is. Het mannetje is donkerder dan het
wijfje.
Hoewel mijne vlinders paarden noch eijeren legden, ben ik evenwel
in staat de eijeren af te beelden en te beschrijven, door dat de, in zoo
even genoemde aanteekeningen bedoelde, vlinder mij eenige eijeren opleverde.
Zij legde d ie, aan hoopjes op elkander op den bodem der doos,
waaraan zij binnen een paar minuten (door het droogen van het vocht,
waarmede zij ontlast waren) vastgehecht bleven.
Zij hadden vorm en kleur, zoo als fig. 8 die vergroot vertoont
en zijn niet volkomen rond, zoo als (T e e it s c h k e ) O chs. zegt. Ocet-
senheimer zegt ook, dat zij heldergeel zijn, doch deze kleur behouden
zij slechts een paar dagen.
Volgens O c hsenh e im er overwintert deze soort als rups.
H. W. J®.
Tig. 1.
> 2 .
» 3.
» 4.
* 5.
> 6 .
•7 . . 8.
De rups (natuurlijke grootte) op de plant, waarmede zij
door mij is opgevoed.
De rups, vergroot*
De rups in ’t spinsel, weinig vergroot.
De pop in ’t spinsel, vergroot.
Het staarteinde van de pop, sterk vergroot.
De mannelijke vlinder.
De vrouwelijke vlinder.
Het ei, vergroot.