
98
herhaald, als de behoefte aan meerdere ruimte de rups daartoe dwingt.
Van daar de menigvuldige naden, die men op de onderzijde van de
oudere kokertjes waarneemt.
Daarenboven bevestigt de rups van tijd tot tijd op de buitenzijde van
haar kokertje, en wel voornamelijk boven op , kleine bruine stukjes, waarin
men bij naauwkeurige beschouwing duidelijk afgeknaagde deeltjes van
de zaaddoosjes herkent. Het doel van deze handeling is klaarblijkelijk
hare woning te versterken en beter tegen den invloed van het weder
bestand te doen zijn. Zoodanige toevoegsels vindt men echter met op
het staarteinde van het kokertje, waarschijnlijk, omdat daardoor de
aijde, waaruit het is gesponnen, wel in stevigheid zoude winnen, maar
ook tevens die buigzaamheid en veerkracht zoude verliezen, d.e ver-
eischt wordt om de kleppen, waaruit het bestaat, naar belmoren te
doen werken. j j
Dit gedeelte behoudt dus dezelfde gedaante, waarin het dadelijk door
de rups is vervaardigd. Alleen wordt het, waarschijnlijkj door den
invloed van het weder, iets meer papierachtig en een weinig donkerder
gekleurd. WÊÊj
Wanneer nu in den herfst de temperatuur daalt, wordt de rups van
lieverlede minder levendig en maakt zich eindelijk, omstreeks het begin
van November, tot de overwintering gereed.
Zij spint namelijk haar kokertje, hetzij tusschen de zaaddoosjes, hetzij
aan een’ stengel der voedingsplant, stevig vast, sluit de mondopening
juist bij de kromming met een’ zijden wand, trekt zich daarna in hare
woning terug en brengt zóó, ineengedrongen, onbewegelijk, zonder
voedsel tot zich te nemen en, zoo het schijnt, voldoende beschut tegen
de winterkoude, ongeveer drie maanden door.
Op dat tijdstip nu zijn de onderscheidene rupsen op verre na met
even ver in groei gevorderd. Sommigen toch hebben dan reeds bijna
haren vollen wasdom verkregen, terwijl anderen ter naauwernood een derde
daarvan hebben bereikt; eene omstandigheid, die zich zeer . ligt laat
verklaren, wanneer men bedenkt, dat de moedervhnders soms vier tot
vijf weken na elkander uitkomen^ en de eijeren dus op zeer verschillende
tijdstippen worden gelegd. (*)
( . ) H e t vermoeden v e n S taikto* , d a t de rnpeen allen vddr den winter volwassen
zonden z ijn , is dns onjuist.
Omstreeks het laatst der maand Maart worden de levensgeesten van
de rups door de voorjaarswarmte wederom opgewekt. Zij ruimt dan
de zijden afsluiting harer woning uit den weg, bevrijdt deze van de
banden, waardoor zij aan ééne plaats was gebonden en begint opnieuw
voedsel tot zich te nemen. Zoo het noodig is, vergroot zij nog eenige
malen haar kokertje en eindelijk is zij in het laatst van Mei geheel
volgroeid.
Zij heeft op dit tijdstip eene lengte van 4,5 Ned. streep, is vrij dik
en gedrongen, bijna rolrond. De kleur van het ligchaam is geelbruin
aan de onderzijde iets lichter. De kop is zwart. Het hooggewelfd, door
de grondkleur door midden gedeeld nekschild en de staartklep zijn
donkerbruin. Op het tweede segment staan op de bovenzijde vier driehoekige
bruine vlekken. Op het derde segment vindt men vier gelijke
doch lichter gekleurde en daardoor onduidelijker vlekken. Daarenboven
heeft ieder der genoemde segmenten aan wederzijde boven de
pooten eene bruine driehoekige vlek. Van de zestien pooten zijn de
voorpooten donkerbruin met lichtere geledingen, de naschuivers bruin
gerand en de zeer kleine buikpooten van fijne donkerbruine haakjes
voorzien.
Het kokertje is dan ongeveer 6 Ned. streep lang, bijna rolrond, in
het midden iets wijder, bij de kromming even beneden de mondopening
daarentegen een weinig vernaauwd. Het is van eene vuilgele kleur,
op de bovenzijde met bruine korreltjes bezet, terwijl de onderzijde van
onderscheidene langsnaden is voorzien. De groote eenigzins trechtervormig
uitloopende mondopening is een weinig scheef geplaatst en.
tennaastenbij cirkel vormig. Van binnen is het kokertje geheel glad, als
gepolijst. Of en zoo ja hoe veel malen de rups gedurende haar leven
van huid verwisselt, heb ik door hare verborgen levenswijze niet kunnen
waarnemen. Tusschen rupsen van verschillenden leeftijd heb ik echter
nimmer eenig verschil in kleur of teekening bespeurd.
Wanneer, de rups nu het gewigtige tijdstip harer gedaantewisseling
voelt naderen, bevestigt zij wederom haar kokertje aan een deel der
voedingsplant of een ander in de nabijheid staand voorwerp, sluit wederom
de mondopening, ter plaatse waar deze het naauwste is, met zijde,
trekt zich in het kokertje terug en blijft werkeloos tot dat alle spijs uit
haar darmkanaal is verwijderd. Daarna keert zij zich in hare woning
om, zoodat haar kop naar het staarteinde is gerigt, buigt den hals,
16 *