
cLR.v.W acLrór. del.
CARCINA FAGAKA.Hübn.
S.vV.ad YTT.dél. ACROLEPIA ASSECTELLA, Zeil.
Het rupsje komt op verschillende gewassen voor. Door mij werd het
vooral op eiken en lijsterbessen ( Sorbus aucuparia) aangetroffen, terwijl
men het eveneens op roode en andere beuken, en ook op perenboomsoorten
vindt. Het leeft onder een glimmend spinseltje, zoo wel op de
boven- als op de onderzijde der bladeren en verandert ook in dit, zonder
ander spinsel te maken, in pop. Wanneer men het diertje verstoort,
weet het zich in korten tijd eene nieuwe woning te vervaardigen, en
heeft bovendien hetzelfde vermogen als de meeste rupsen van Pyralideen
en Tortrices, om zich namelijk sterk te kronkelen, voor en achteruit te
loopen en zich soms vrij verre weg voort te slingeren.
Eene pop van 10 Junij kwam op den l en Julij uit, eene andere van
9 Julij, den 27en dier maand, terwijl eene derde van 29 Junij, den
13en Julij tot vlinder veranderde; het vlindertje heeft dus 14 dagen tot
drie weken noodig voor zijne ontwikkeling, die gedurende de geheele
maand Julij plaats grijpt.
De eijeren, die ik verkreeg, droogden allen in.
Het onderscheid in kunne is kenbaar aan het dikkere lijf en de meerdere
grootte van het wijfje, zijnde de mannetjes tevens doorgaans sterker
geteekend en meer gepluimd aan het achterlijf; ook schijnen mij de
sprieten van deze laatsten iets dikker toe.
Het vlindertje komt door geheel gematigd Europa voor, en is volgens
Teeitschke niet algemeen,, In ons vaderland kan het echter, zoo min
in Holland als in Gelderland, onder de zeldzamen gerekend worden.
DE Roo V. W.
R g . ï. Het eitje, vergroot.
„ 2. De jonge rnps.
„ 3. De volwassen rups.
„ 4. Het popje.
„ 5. Het staarteinde der pop, vergroot.
„ 6 . ' Het spinsel op een eikenblad.
» De mannelijke -vlinder, vliegende.
r\ 8. De vrouwelijke vlinder, vliegende»
» ,8- De mannelijke vlinder, rustende.