
30
spinsel werd aangetroffen, gaf mij gelegenheid om de plaatsing der oogen
aan het hoofd waar te nemen. Ik telde er vijf aan wederzijde bij den
mond, geplaatst in een’ halven cirkel op ongelijken afstand van elkander,
gelijk zulks in onze vierde figuur wordt voorgesteld.
De pop was 1,5 duim lang, vrij dik en stomp, glad en glanzig; dé
kleur was zwart met een rooden gloed; aan iedere zijde van het lig-
chaam zag men 6 langwerpige lichtgrauwe luchtgaten. Het staarteinde
was breed en vrij stomp, doch het microscoop toonde mij aan het uiterste
einde vier kleine borsteltjes met dikke kopjes, gelijkende naar spijkertjes.
Men ziet de pop, eenigzins vergroot, bij fig. 5 en het staarteinde
sterk vergroot bij fig. 6.
Acht stuks poppen waren van al de rupsen overgewonnen; uit deze
acht ontwikkelde zich slechts een vlinder; het was een wijfje, dat wij bij
fig. 7 hebben afgebeeld. Het kwam den l 8tm of 2d8n Junij uit.
Dit voorwerp was 18 streep lang en had eene vlugt van 4,4 duim.
De kop, het borststuk en de vleugels waren sneeuwwit; de sprieten waren
bijna geheel wit, slechts aan het einde zwart. Op beide vleugels zag men
drie tamelijk groote zwarte stippeltjes, en op den linker daarenboven
nog een zeer kleintje; de ondervleugels vertoonden in het midden een
vrijs vlekje. Het achterlijf was aan de einden wit, in het midden dojer-
geel met eene rij zwarte stippen op den rug, een paar stippen in de
zijden en twee rijen zwarte stippen aan den buik. De pooten hadden
gele dijen; de scheenen en tarsen waren boven zwart, onder wit, alles
wit behaard.
Door de goedheid van den Heer Mr. H. W. de Geaap ontving ik
eenigen tijd later een mannetje van dezelfde soort, dat in Nederland
gevangen was. Ik beeldde dit bij fig. 8 af. Het was veel kleiner
dan het wijfje, had eene geelachtige tint op de bovenvleugels en meer
doch kleiner zwarte stippeltjes, die op de twee vleugels ongelijk
verdeeld waren, zoo als onze teekcning dat ten allernaauwkeurigste
voorstelt.