knoppen bij de mannelijke bloem geheel of zelden alleen
in het midden van de achterzijde vergroeid met de
bloemdekslippen, eivormig of langwerpig, plat uitgespreid,
niet in hokjes verdeeld, maar aan de voorzijde met talrijke
poriën, Eierstok bij de vrouwelijke bloem onder-
standig; eierstokholte en eitje tijdens den bloei niet of
onvolkomen ontwikkeld; stempel dik kussenvormig, op
den top van den eierstok of van een korten stijl. Bes
door de bloemdeklobben gekroond of naakt; met een
sappig, slijmbevattend vruchtvleesch; kiem rolrond in
een overvloedig, vleezig kiemwit besloten, soms 2 kiemen
in hetzelfde kiemwit.
Op boomen levende, parasitische heesters, met vorkswijze
vertakte of tegenoverstaande takken voortbrengende
stengels. Bladeren tegenovergesteld, nu eens plat
en vrij dik, dan weder tot schubben of tandjes verminderd.
Bloemen in de bladoksels of knoopen of aan de
toppen der takken, zelden alleenstaand, meestal in zittende
of zelden gesteelde 3—5-bloemige bundels, meestal
gesteund door een klein schutblad en twee vrije of vergroeide
schutblaadjes, die zelden ontbreken.
Aantal soorten omstreeks 30, in de tropische en gematigde
gewesten van de oude wereld wijd verspreid. Men verdeelt het
geslacht in 3 secties: l.Viscum verum, met bebladerde vorks wijze
vertakte of van de basis kranswijs vertakte stengels en eindeling-
sche of in de vertakkingen staande bloembundels. 2. Ploionauxia. met bebladerde- tegenoverstaande takken en okselstandige bloembundels.
3. Aspiduxia, met onbebladerde geleede, zelden niet geleede
takken en in de knoopen of tegenover de geledingen staande bloembundels.
Alleen de beide laatste secties zijn in Nederlandsch Indië
waargenomen.
3. G IN A L L O A Korth.
Bloemen eenhuizig, in éénsiachtige kransen. Bloemdek-
buis bij de mannelijke bloem zeer kort, steelvormig, bij
de vrouwelijke met den eierstok vergroeid, ei vormig;
zoom 2-, zelden 4-deelig, Meeldraden bij de mannelijke
bloem aan de basis der lebben bevestigd, met zeer korte,
breede, opgerichte helmdraden; helmknoppen klein, met
vrije, nagenoeg evenwijdige of uiteenwijkende, zijdelings
openbarstende helmhokjes. Schijf klein. Eierstok der
vrouweljjke bloem onderstandig, met tijdens den bloei
onvolkomen ontwikkelde eierstokholte en eitje; stijl kort;
stempel knopvormig. Bes eivormig, door de kleine
bloemdekslippen gekroond, met een slijmerig1 vruchtvleesch.
Zaad eivormig; kiem in het vleezige kiemwit besloten.
Onbehaarde, parasitisch op boomen levende heesters,
met tegenoverstaande of vorkswijze vertakte takken.
Bladeren tegenovergesteld, plat, lederachtig, meestal smal.
Bloemen zeer klein, bij de vrouwelijke ten getale van
2__6, bij de mannelijke van 6—10, zonder schutblaadjes,
in kransen met tegenoverstaande schubvormige, tot een
open schéede verbonden schutblaadjes, aan okselstandige
of eindelingsche, min of meer zittende aren.
Aantal soorten 4, in tropisch Azië.
4. N O T O T H IX O S Oliv.
Bloemen eenhuizig, in eenslachtige hoofdjes. Mannelijke
bloem-. Bloemdekbuis kort steelvormig; zoom 3 -5 -
deelig. Meeldraden aan de basis der lobben bevestigd;
helmdraden zeer kort; helmknoppen breed, opgericht,
aan den top door een dwarse spleet openspringend,
onduidelijk oo-hokkig. Vrouwelijke bloem J'lj Bloemdekbuis
met den eierstok vergroeid | zoom als bij de mannelijke
bloem; eierstok door een vleezige schijf gekroond;
stempel nagenoeg zittend kussen- of knopvormig. Bes
eivormig, door de blijvende bloemdeklobben gekroond.
Yruchtwand weinig kleverig. Zaad eivormig; kiem binnen
het vleezig Parasitische, vkoirekmswwijizt eb evselorttaeknt.e heesters, met een meer
of minder dicht goudkleurig vilt bedekt. Bladeren tegenovergesteld
plat, lederachtig; aan de basis der knoppen
een paar soms tandvormige schubjes, die op steunblaad-
jes gelijken. Bloemen zeer klein ten getale van 3 7
in eene rij zittend aan de randen van een samengedrukte
kegelvormige as en hoofdjes vormend,^ die öf ten getale
van i—3 aan een bloemsteel zitten öf tot een aar zijn
verbonden.
Aantal soorten 6, in Ceylon, Malakka en Australië.