Ondergroep 3. Mannelijke en galbloemen in de eene soort van
vijgen, vrouwelijke in de andere.
A. Bloemen met één meeldraad.
a. Vijgen meerendeels okselstandig.
Sect. 4. SyciDiuM.
ft. Vijgen meerendeels in bundels van stam en takken.
Sect. 5. Covellia. B. Bloemen met twee of drie meeldraden.
x. Vijgen meerendeels okselstandig. -S
ect. 6. Eusyce.
ft. Vijgen, meerendeels in bundels van stam en takken.
Sect. 7. Neomorphe.
In King’s Species of Ficus of the Indo-Malctyan and Chinese
Countries zijn alle soorten van Zuid-Azië onderworpen aan eene
revisie, gesteund op eene vergelijking van het materiaal van Miquel
en nagenoeg alle andere bewerkers der familie. Wij hebben daarom
in onze opnoeming der soorten van Nederlandsch Jndië King’s rangschikking
en synonymie overgenomen. De synoniemen zijn echter
hoofdzakelijk bepaald tot dier welke betrekking hebben op de exemplaren
van den Maleischen Archipel.
20. D A M M A R O P S IS Warb.
Bloemen tweehuizig, in groot aantal besloten binnen
een hollen, vleezigen bloembodem (vijg). Vrouwelijke
bloem: Bloemdek fleschvormig, eierstok en stijlbasis nauw
omsluitend; stijl excentrisch, draadvormig, aan den top
in een langen staartvormigen stempel verbreed; eitje
zijdelingsch bevestigd. Vrucht droog, korstacbtig, kogelvormig,
vaak gesteeld; binnen het blijvende, vliezige
bloemdek besloten.
Kleine boom. Bladeren afwisselend, zeer groot, hand-
nervig, gaafrandig. Vijgen in de bladoksels zittend,
Deergedrukt kogelvormig, van buiten geheel bedekt door
in de vijg zelve ingeplante, dakpanswijze opeengeschoven,
groote vleezige schutbladen en met eene kleine, door véle
rijen kleinere schutbladen omgeven monding. Alleen
vijgen met vrouwelijke bloemen bekend.
Ééne soort, D. Kingiana Warb., in Duitsch Nieuw Guinea voorkomend.
Het geslacht ontleent den naam aan vijg met de vrucht van Dammara alba. de overeenkomst der
21. A N T IA R IS Lesch.
Bloemen éénhuizig. Mannelijke bloem: Bloemdek 4-,
zelden 3-deelig; segmenten spatelvormig met hollen top,
in den knop dakpanswijze dekkend. Meeldraden 4, zelden
3; helmdraden kort, opgericht, vrij; helmknoppen langwerpig.
Rudimentaire eierstok ontbrekend. Vrouwelijke
bloem: Bloemdek ontbrekend; eierstok binnen het omwindsel
besloten en met den bloembodem vergroeid; stijl
2-deelig, met priemvormige teruggekromde, van boven
met stempeloppervlakte bekleede takken; eitje hangend
aan den top van de eierstokholte. Vrucht vleezig; vrucht-
wand met den vergrooten bloembodem vergroeid. Zaad
hangend; zaadhuid korstachtig of verhard; kiem wit ontbrekend;
kiem nagenoeg kogelvormig; zaadlobben dik-
vleezig, gelijk; kiemworteltje klein, naar boven gericht.
Boomen of heesters, met een melksap. Bladeren afwisselend,
tweerijig, gesteeld, vinnervig, gaafrandig of gezaagd.
Steunblaadjes zijdelingsch of binnen den bladsteel
vergroeid, klein, zeer spoedig afvallend. Mannelijke
bloemen in groot aantal door uit vele rijen van schutbladen
bestaand omwindsel omgeven, in dichte, platte of
bolle, gesfeëlde hoofdjes, waarvan er meestal twee of
eenige weinige in de bladoksels staan. Vrouwelijke
bloemen in dergelijke, doch slechts ééne bloem bevattende,
in de bladoksels alleenstaande hoofdjes.
Aantal soorten 5—6; in Engelsch en .Nederlandsch Indië, Cochin
'China en Australië.
22. A N T IA R O P S IS K. Schum.
Bloemen tweehuizig. Mannelijke bloem: Bloemdek
4-deelig; slippen aan de basis licht samenhangend of min
of meer vrij, spatelvormig, aan den top min of meer
helmvormig, in den knop dakpanswijze dekkend. Meeldraden
4, met korte, opgerichte, vrije helmdraden ; helmknoppen
lijnvormig-langwerpig, aan de basis pijlvormig;
rudimentaire eierstok draadvormig. Vrouwelijke bloem:
Bloemdek ontbrekend, doch vervangen door vrije, lancetvormige
schubben. Eierstok zijdelings samengedrukt;
stijl onder den top ingeplant tot het midden tweespletig,