(bij de Piperaceae) melig. Kiem zeer klein, zeer zelden (bij
eenige Monimiaceae) grooter l).
f Eierstok uit meerdere vruchtbladen samengesteld, met 2—5
stempels. Kiemworteltje naar boven gericht.
CXI. Piperaceae. Eierstok bovenstandig 1-hokkig, met 1
eitje of (niet bij de geslachten van Nederlandsch Indië) door
bet binnentreden der zaadlijsten meer öf minder volkomen
3—4-hokkig en met weinige eitjes. Kruiden, heesters of
boomen, meestal met afwisselende bladeren. Bloemen meestal
klein, in aren of zelden in trossen, tweeslachtig of zelden
éénsiachtig. Bloemdek zelden ontbrekend.
f Één of meerdere vrije stampers, elk uit één vruehtblad
samengesteld, met één eitje en één onverdeelden, meestal
scheven stempel. Kiemworteltje meestal naar beneden,,
zelden naar boven gericht.
A. Meeldraden 1 of 3—oo , geheel of alleen door de^helm-
draden met elkander vergroeid. Één stamper. Bloemen
éénsiachtig. Kiemworteltje naar beneden gericht.
CXII. Chloranthaceae. Bloemdek ontbrekend of met den
eierstok vergroeid. Eén tweehokkige helmknop, al of niet
vergezeld van twee éénhokkige zijdelingsche helmknoppen.
Eierstok onderstandig of naakt; eitje hangend, orthotroop.
Kiemworteltje naar beneden gericht. O ver blijvende planten
of heesters of (niet bij het geslacht van Nederlandsch Indië)
boomen. Bladeren tegenovergesteld en (bij het geslacht van
Nederlandsch Indië), met den stengel geleed.
CXIII. Myristicaceae. Bloemdek kelkachtig, 3-lobbig, zel- i)
i) De in ons Overzicht der Hoofdgroepen (Deel I, p. xxxi) voorkomende
opgave; dat bij eenige Monimiaceae de kiem grooter en
buiten het kiemwit is gelegen, had betrekking op het Amerikaansche
geslacht Peumus Pers. en het Australische geslacht Hedycarya
Forst. Bij beiden moet echter de kiem binnen het kiemwit besloten
zijn. In het na dien tijd ontdekte geslacht Scyphostegia Stapf is
de kiem ook langer dan de helft van het kiemwit, doch asstandig.'
den 2- of 4-lobbig. Meeldraden 3—oo, met tot eene zuil
vergroeide helmdraden. Eierstok bovenstandig; eitje opgericht,
anatroop. Boomen. Bladeren afwisselend.
B. Meeldraden 4—oo , vrij. Stampers meestal talrijk. Bloemen
één of tweeslachtig. Kiemworteltje naar beneden of naar
boven gericht.
CXIY. Monimiaceae. Bloemdek kelkachtig, voor het grootste
gedeelte met den hollen bloembodem vergroeid en met
smallen in 2 — oo lobben of tanden splijtende of door een
kleine opening doorboorden zoom. Boomen of heesters met
tegenoverstaande of afwisselende bladeren.
Series Y. DAPHSTAIjES.
Eierstok uit één vruehtblad bestaande, zelden uit meerdere
en dan 2—4-hokkig; in den eierstok of in elk hokje één
eitje of 2 naast elkander, zelden eenige weinige paren boven
elkander. Boomen of heesters, zelden kruiden. Bloemen
meestal tweeslachtig. Bloemdek volkomen, meestal kelkaeh-
tig; lobben in 1 of 2 rijen. Meeldraden perigynisch, in hetzelfde
aantal als de bloemdekdeelen of in het dubbele, zelden
in geringer aantal.
-j- Helmknoppen 2—4-hokkig, met naar boven opslaande kleppen
openspringend.
CXY. Lauraceae. Bloemdeklobben 6 of 4, in 2 rijen.
Meeldraden tegenover de bloemdeklobben, in 2—-4 rijen,
waarvan niet zelden een of meerdere onvolkomen helmknoppen
hebben. Eierstok 1-hokkig, mét één hangend eitje. Kiemworteltje
naar boven gericht.,
f f Helmknoppen 1-hokkig, met langsspléien openspringend.
CXYI. Proteaceae. Bloemdeklobben 4, in den knop kleps-
wijze aaneensluitend. Meeldraden evenveel, tegenover de
bloemdekdeelen. Eierstok 1-hokkig, óf (bij de beide geslachten
van Nederlandsch Indië) met 2 eitjes naast elkander,
öf met 1 eitje of zelden met eenige weinige paren boven
elkander. Kiemworteltje zijdelingsch of naar beneden gericht.