![](./pubData/source/images/pages/page15.jpg)
eitjes. Vrucht meest nootachtig, met slechts 1 zaad, zonder
kiemwit. Heesters of boomen, met afwisselende bladeren,
met steunblaadjes.
Cupuliferae.
VII. Urticales. Bloemen meestal in uit bijschermen samengestelde
bloei wij zen, meestal eenslachtig, één- of twee-
huizig, zeer zelden tweeslachtig. Bloemdek in kelkachtige
kransen, die uit 2, zelden bij afwisseling uit 2 en 3 leden
bestaan, meestal regelmatig, zelden ontbrekend. Meeldraden
tegenover de bloemdekdeelen. Vruchtbladen 2—1. Eierstok
bovenstandig rüet slechts 1 eitje. Vrucht een dopvruchtje.
Kruiden, heesters of boomen, met afwisselende of tegenovergestelde
bladeren, met steunblaadjes.
Urticaceae. J
Familie der Monochlamydeae.
b. Bloemdek enkel, bloemkroonachtig, zelden dubbel, kelk- en
bloemkroonachtig.
VIII. Proteales. Bloemen in aren of trossen, twee- of
eenslachtig. Bloemdek in bloemkroonachtige, meest uit 2
leden bestaande kransen, regelmatig of symmetrisch. Meeldraden
hypogyDisch, tegenover de bloemdekdeelen, meestal
met deze vereenigd en de helmknoppen vrij. Één vruchtblad.
Meestal boomen of heesters, met afwisselende, ongedeelde of
gevinde bladeren, zonder steunblaadjes.
Proteaceae.
Familie der Monochlamydeae.
IX. Santalales. Bloemdek in kransen, öf kelk- of kroon-
achtig, met meeldraden tegenover de bloemdekdeelen, zeldzamer
deels kelk-, deels kroonachtig, met meeldraden in het
dubbele of enkele aantal. Vruchtbladen 2—3, vergroeid,
boven- of onderstandig, zelden slechts 1; elk vruchtblad met
één eitje, neerhangend van den top der hokjes of van eene
centrale, vrije zaadlijst; soms zaadlijst en eitje niet van het
vruchtblad onderscheiden, maar embryozakken (of macrospo-
ren) zich ontwikkelend in het centrale weefsel van eierstok
en vruchtblad; waar duideljjke eitjes voorkomen, hebben
deze vaak een enkel of in het geheel geen integument.
Loranthaceae, Santalaceae, Olacaceae (Tribus Olaceae en
Opilieae), Balanophoraceae.
Alle Monochlamydeae, behalve de beide tribus der Olacaceae,
waarvan de een door het dubbele bloemdek, de andere door den
vrijen vooruitspringènden rand van den bloemsteel verschilt van
de Santalaceae, waarmede zij in vele opzichten overeenkomen.
Bovendien is de vrucht bovenstandig bij de Olacaceae, behalve
bij Strombosia en Erythropalum, onderstandig bij de Santalaceae,
behalve bij Exocarpus. De beide andere families zijn door de
parasitische levenswijze voldoende gekenmerkt.
X. Aristoloehiales. Bloemdek in kransen, bloemkroonachtig,
regelmatig of symmetrisch. Meeldraden epigynisch.
Eierstok meest onderstandig, 4-—6-hokkig, met de zaadlijsten
in den binnenhoek der hokjes of eenhokkig, met wandstan-
dige zaadlijsten. Eitjes talrijk.
Aristolochiaceae, Cytinaceae.
Beide families van de Monochlamydeae.
XI. Polygonales. Bloemen meestal klein, in samengestelde
bloeiwijzen. Bloemdeelen in kransen of gedeeltelijk in
spiralen. Bloemdek regelmatig, kelk- of kroonachtig, zelden
deels kelk-, deels kroonachtig. Eierstok 1-hokkig, met 1
opgericht, orthotroop, zelden anatroop eitje. Bladeren meest
met bladkokertjes.
Polygonaceae.
Familie der Monochlamydeae.
c. Bloemdek meestal enkel, kelkachtig of bloemkroonachtig,
of niet zelden dubbel, kelk- en bloemkroonachtig.
XII. Centrospermae. Bloemdeelen in spiralen of kransen.
Bloemdek kelk- of kroonachtig of deels kelk-, deels kroonachtig.
Meeldraden vaak evenveel als bloemdekdeelen en
vóór deze geplaatst, soms echter oo — 1. Vruchtbladen 1— oo,
meestal vergroeid. Eierstok zelden meerhokkig, meestal
f