top van de eierstokholte neerhangend, anatroop of zelden
orthotroop eitje; rudimentaire eierstok bij de mannelijke
bloem ontbrekend. Rijpe vruchtbladen vrij, in onbepaald
aantal, zelden één, in den vergrooten bollen bloembodem
besloten, of zoo bet bovenste deel hiervan afvalt.
op den schijfvormigen of kleinen vruchtbodem zittend
of gesteeld, niet openbarstend, meestal steenvruchtacbtig,
met een sappige, vleezige of zelden vliezige buitenlaag
en een beenachtige, korstachtige of vliezige buitenlaag
van den vruchtwand. Zaad opgericbt of neerhangend;
zaadhuid vliezig; kiem wit vleezig; kiem nabij den navel
in de as van het zaad of zelden van den navel verwijderd,
zeer klein of meer dan de helft van het kiemwit
groot; zaadlobben meestal eivormig, opgericht of wijd
uiteenstaande; kiemworteltje naar beneden of naar boven
gericht
Boomen of heesters, zelden klimplanten, meestal welriekend.
Bladeren tegenovergesteld of zelden afwisselend,
gaafrandig of onregelmatig gezaagd, lederachtig of zelden
vliezig, vinnervig. Steunblaadjes ontbrekend. Bloemen
klein of middelmatig, okselstandig of zelden eindelingsch,
in bjjschermen of trossen, zelden alleenstaand. Schutbladen
klein of ontbrekend, zelden twee aan twee en de
bloeiwijze in de jongere toestanden omsluitend.
Aantal soorten omstreeks 450, in tropisch Amerika en Azië,
de Mascarenische eilanden en de eilanden van de Stille Zuidzee.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Tribus I. Monimieae (M on im ioidea e P a x ). Helmhokjes door
eene langsspleet met twee kleppen openspringend, vrij of aan den top
samenvloeiend. Eitje hangend.
Subtribus 1. Eu-Monimieae. (M on im iea e P a x .) Bloemdek der vrouwelijke
bloem nauw kruikvormig, na den bloeitijd vergroot en de
vruchtbladen omsluitend. Meeldraden talrijk. Helmhokjes vrij.
1. Tambourissa. Bloemdek in jeugdigen toestand gesloten en
met eene zeer kleine getande opening aan den top, dat der
mannelijke bloem tijdens den bloei in 4—6 kleppen splijtend.
Vruchtbladen geheel verborgen in de schijf, die het bloemdek
van binnen bekleedt; stijlen verbonden tot eene korte zuil. Boomen.
Bloemen twee- of eenhuizig.
2. Palmeria. Bloemdek der mannelijke bloem neergedrukt,
door de naar binnen gebogen lobben gesloten. Vruchtbladen
met vrije stijlen, binnen het bloemdek zittend, (door een vrucht-
moes of schijf omgeven 7). Stengel klimmend. Bloemen twee-
huizig.
Subtribus II. Moliinedieae. Perk. (H e d ysa rie a e P a x met uitsluiting
van H e d ysa ria F o rst, en P eu m u s P ers.). Bloemdek der
' vrouwelijke bloem breed beker- of klokvormig met tijdens den
bloei dekselvormig afvallenden zoom, na den bloei tot eene vleezige
schijf vergroot. (Geslachten van Nederlandsch Indië eén-
huizig.)
1. Z oom va n h et blo em dek i-b la d ig ; '4 m e e ld ra d e n in de
m a n n e lijk e bloem .
3. Matthaea. Helmknoppen met 2 verticale spleten openspringend
; helmhokjes niet samenvloeiend. Bloemen neergedrukt
kogelvormig.
4. Steganthera. Helmknoppen vlak en breed, met een enkele
eindelingsche dwarsspleet openspringend; helmhokjes samenvloeiend.
Bloem kogel- of eivormig, niet schotel- of tolvoimig.
5. Anthobembix. Helmknoppen vlak en breed, reet een enkele
eindelingsche dwarsspleet openspringend ; . helmhokjes samenvloeiend.
Bloem schotel- of tolvormig, met vlakken of uitgehol-.
den top.
2. Z oom va n h et blo em dek Q -bladig ,* in de m a n n elijk e
— bloem 4 volkom en en m eesta l 2—3 on volkom en m e e ld
ra d e n .
6. Kibara. Helmknoppen met een horizontale spleet openspringend.
Bloem napvormig.
Subtribus III. Hortonieae P a x . Bloemdek der vrouwelijke bloem
schotelvormig, na den bloeitijd niet of weinig vergroot. Bloem-
dekzoom der vrouwelijke bloem verwelkend of de deelen afzonderlijk
afvallend.
7. L e v ier ia. Bloemdekzoom bij de mannelijke bloem S-, bij de
vroüwelijke 4-deelig. Meeldraden talrijk. Bloemen eenhuizig.
Bladeren afwisselend.
Tribus II. Atherospermeae (A th ero sp erm o id ea e P a x ). Helmhokjes
vrij met van de basis naar den top omhoog stijgende kleppen
openspringend. Eitjes opgericht, zelden hangend.
8. SCYPHOSTEGIA, Bloembodem der vrouwelijke bloem urnvormig,
niet met het bloemdek vergroeid, na den bloei vergroot.
Bloemdek aan de basis van den bloembodem 6-lobbig. Steenvruchten
gesteeld. Bladeren afwisselend. Bloemen tweehuizig.
(Wegens het opgerichte eitje bij deze tribus gebracht, ofschoon
de mannelijke bloem onbekend is.)