lijnvormig-langwerpig, tweehokkig. Eierstok eivormig,
samengedrukt; stijl kort of ontbrekend; stempels 2 of 3,
priemvormig of draadvormig, van alle kanten met wratjes
bezet of behaard. Eitje nagenoeg zittend, opgericht.
Vrucht een in het bloemdek besloten, cirkel- of eivormig,
samengedrukt, niet openbarstend of rondom aan de basis
loslatend, vliezig of lederachtig, blaas vruchtje, met enkel-
voudigen of 2—3-tandigen top. Zaad opgericht, afgerond,
samengedrukt; zaadhuid korstachtig, glad, glanzig, met
stompen of scherpen rand; kiem ringvormig, het meelachtig
kiemwit omgevend; zaadlobben lijnvormig; kiem-
worteltje naar beneden gericht.
Eenjarige, opgerichte of neerliggende, kale of zacht-
harige, zelden stijfharige planten. Bladeren afwisselend,
aan de basis in een bladsteel versmald, eivormig of lancet
of lijnvormig, gaaf of zelden golvend-getand, dikwijls
met eene dunne spits aan den top. Bloemen klein,
in okselstandige bloemkluwens of eindelingsche, dicht-
bloemige pluimen, wit, groen, rosé of purperkleurig;
schutbladen en dikwijls ook het bloemdek blijvend.
Aantal beschreven soorten omstreeks 45, doch vele daarvan door
onvoldoende kenmerken onderscheiden; verscheidene soorten zijn
over de geheele wereld verspreid ; alleen voor de Poolstreken worden
geen Amarantus-soorten opgegeven. Bij Linnaeus naam werd de geslachtsAmaranthus
geschreven. Het geslacht omvat volgens Bentham
en Hooker ook Euxolus Raf., Albersia Kunth en Amblogyne Raf.
6. O Y A T H U L A L.
Bloemen binnen één schutblad en twee schutblaadjes
in bloemkluwens, waarvan 1—2 bloemen volkomen en
tweeslachtig zijn, terwijl de overige veranderd zijn in
bundels haakvormige doorns. Bloemdek stijfvliezig,
5-deelig, aan de basis niet verhard; slippen nagenoeg
gelijk of de binnenste het smalst, eivormig of ei-lancet-
vormig, toegespitst of genaaid, 1-nervig. Meeldraden 5;
helmdraden tot eene buis vergroeid, afwisselend met
lijnvormige of vierkante in franjes verdeelde slippen;
helmknoppen langwerpig, 2-hokkig. Eierstok omgekeerd
eivormig; stijl draadvormig; stempel knopvormig; eitje
aan den top van een lange zaadstreng opgehangen.
Blaasvruchtje eivormig, door het bloemdek nauw omsloten,
met een veldje op den top, vliezig, niet openbarstend.
Zaad omgekeerd, langwerpig, met een bruine,
dun lederachtige zaadhuid; kiem peripherisch, het meelachtig
kiemwit omgevend; zaadlobben plat, lijnvormig,
aan den top omgebogen, breeder dan het opgerichte
kiemworteltje.
Kruiden soms aan de basis heesterachtig, kaal of viltachtig
behaard, met rolronde twijgen en tegenovergestelde,
gesteelde, eivormige, toegespitste, gaafrandige bladeren.
Bloemkluwens klein of groot, groenachtig of wit,
na den bloei neergeslagen, in lange, dunne aren of
hoofdjes; schutbladen eivormig, hol, vliezig, meestal
genaaid.
Aantal soorten 10, in de warmere gewesten van Azië, Afrika en
Zuid-Amerika.
7. P U P A L IA Juss.
Bloemen binnen één schutblad en twee schutblaadjes
in bloemkluwens, waaraan eene bloem volkomen en tweeslachtig
en de overige in gesteelde bundels van aan den
top haakvormige, na den bloei stervormig uitgespreide
doorns zijn veranderd. Bloemdek kruidachtig, 5-deelig,
aan de basis niet verhard; segmenten nagenoeg gelijk,
lancetvormig toegespitst 3—5-nervig. Meeldraden 5;
helmdraden priemvormig, aan de basis kort vergroeid,
zonder tusschengevoegde slippen; helmknoppen dubbel
bolvormig, 2-hokkig. Eierstok eivormig, in een dunnen
stijl versmald; stempel knopvormig; eitje van af den
top van een lange zaadstreng neerhangend. Blaasvruchtje
binnen het bloemdek nauw besloten, eivormig, samengedrukt,
vliezig, met een veldje op den top, niet openbarstend.
Zaad omgekeerd, lensvormig, gesnaveld; zaadhuid
dun lederachtig, kastanjebruin, glanzend; kiem
peripherisch, het meelachtig kiemwit omgevend; zaadlobben
lijnvormig, plat, dun, aan den top naar binnen
gekromd, een weinig breeder dan het opstijgende kiemwoKrtaelletj
eo. f -v iltachtig .behaarde, in drieën vertakte kruiden
of heesters, met rolronde takken. Bladeren tegenovergesteld,
gesteeld, eivormig of cirkelvormig, stomp of toege