2 ; helmdraden vrij of tot een zuil of buis vergroeid;
helmknoppen bij de bloemen zonder bloemdek aan de
basis of aan de rugzijde bevestigd, 2-hokkig en zijdelings
of aan de voorzijde met spleten openspringend, bij de
overige aan de basis bevestigd, vrij of tot een hoofdje
vergroeid, 2-hokkig of met 4— oo vakjes, die met poriën
of spleten aan den voor- of achterkant of aan den top
openen of op onregelmatige wjjze doorscheuren. Vrouwelijke
bloem: Bloemdek ontbrekend of dicht met den
eierstok vergroeid, met kleinen, bovenstandigën, afgeknot-
ten of 2-lippigen of buisvormigen zoom, zelden bestaande
uit lijn-, knotsvormige of priemvormige, met den eierstok
vergroeide segmenten. Eierstok kogel- of ellipsvormig
of prismatisch-omgekeerd eivormig, 1 — 3-hokkig, met
kleine hokjes. Stijlen eindelingsch, öf 1 draadvormig of
min of meer knotsvormig, of 2, lang of kort, met enkelvoudige
of dïjngelobde stempels, zelden 1 zittende, schijfvormige
stempel; eitjes in elk hokje één, naakt of met
een enkel integument, anatroop of half anatroop of
atroop. Vrucht klein, nootvormig of vleezig of lederachtig,
1-zadig. - Zaad het zeer klein hokje vullend, kogelvormig
of samengedrukt, zelden langwerpig, met dunne
zaadhuid en een dicht, olieachtig, zelden meelachtig
kiemwit; kiem uiterst klein, niet of onduidelijk verdeeld.
Vleezige, op wortels parasiteerende kruiden, met knolvormige
enkelvoudige of vertakte wortelstokken. Bloemen
dicht opeengedrongen op ei- of kogelvormige of cilinder-
of kegelvormige bloeikolven met dikke stelen, al of niet
door blijvende of afvallende schubben omgeven.
Aantal soorten omstreeks 35, meerendeels in de vochtige wouden
der berglanden van de tropische gewesten der beide halfronden,
eenige weinige in Zuid-Afrika, een aan een in Nieuw Zeeland. de Middellandsche Zee en
De omgrenzing der familie is in den lateren tijd zoowel door
Baillon als door van Tieghem in zooverre gewijzigd, dat de eerste
h.et geslacht Rhopalocnemis met zijne verwanten als de Tribus
der Lophophyteae tot zijne vergroote familie der Loranthaceae
brengt, terwijl de andere dezelfde groep onder den naam van Helo-
sidaceae tot eene zelfstandige familie wil verheffen. De laatste
brengt zoowel de Balanophoraceae als de Helosidaceae tot zijne
hoofdgroep de Loranthinae of planten zonder eitjes.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Tribus I. Eu-Balanophoreae. Bloemdek bij de mannelijke
bloem 3—6-lobbig, bij de vrouwelijke ontbrekend. Meeldraden
tot eene zuil vergroeid. Stijlen 2.
1. Balanophora. Bloeikolf aan de basis'door talrijke schubben
omgeven.
Tribus II. Helosideae. Bloemdek bij de mannelijke bloemen
gaaf of 3-lobbig, bij de vrouwelijke met den eierstok ineenvloeiend
en met 2-lippigen zoom. Stijlen 2.
2. Rhopalocnemis. Bloeikolf aan de basis door een seheede
omgeven, doch zonder duidelijke schubben.
1. B A L A N O PH O R A Forst.
Bloemen één- of tweehuizig, in één- of tweeslachtige
of onzijdige bloeikolven. Mannelijke bloem: Bloemdekbuis
cilindrisch, steelvormig; lobben 3—6, eivormig, hol, in
den knop klepswijze aaneensluitend. Meeldraden 3—co ;
helmdraden ontbrekend of tot een cilindervormige zuil
vergroeid; helmknoppen onderling vrij en dan 2-hokkig,
met 2 vakjes in elk hokje of tot een in 3—co vakjes
ineenvloeiend hoofdje versmolten, waarin elk vakje met
een langsspleet of zelden met eene dwarsspleet openspringt;
rudimentaire eierstok ontbrekend. Vrouwelijke
of onzijdige bloem: Bloemdek ontbrekend. Eierstok ellip-
sóidvormig, aan de basis min of meer gesteeld en naar
den top versmald, zonder duidelijken stempel, eierstok-
holte, zaadlijst of eitje, doch met eene centrale cel, door
wier deelingen de elementen ontstaan, waaruit zich met
of zonder bevruchting ’) het zaad ontwikkelt. Vrucht
klein nootvormig; zaad kogelvormig met oliehoudend
kiemwit en een kleine, uit weinige cellen bestaande
kieKmr.uidachtige, onbehaarde, roode, gele, witte of bruine,
was bevattende wortelparasiten; wortelstok knolvormig,
l) Volgens van Tieghem bij B. indica Wall. met bevruchting,
volgens T reub bij B. elongata BI. zonder bevruchting. In het laatste
geval zou men eigentlijk voor vrucht, zaad en kiem de uitdrukkingen
schijnvruoht, schijnzaad en sehijnkiem moeten bezigen.