en min of meer klepswijze aaneensluitend in den neergedrukt
kogelvormigen knop. Meeldraden 4, vóór den
bloei omgebogen, vervolgens elastisch gestrekt. Rudimentaire
eierstok klein. V ro u w elijk e bloem : Bloemdek
omgekeerd kegelvormig of min of meer klokvormig, met
een door 4 tandjes omgeven, zeer kleine monding, het
vruchtbeginsel nauw omsluitend, na den bloei vleezig
wordend en de basis van het dopvruchtje als een nap
omgevend. Eierstok met zittenden, knop- of schildvor-
migen, met kleine wratjes bedekten stempel; eitje van
af de basis opgericht. Dopvruchtje boven het blijvende,
vleezige bloemdek uitstekend, met een vleezige buitenlaag
en een min of meer korstachtige binnenlaag van
het bloemdek. Zaad van den vorm der vrucht, kiemwit-
houdend.
Heester? Jonge takken aangedrukt, zachtbehaard.
Bladeren afwisselend, groot, gesteeld, gaafrandig, vinner-
vig en aan de basis min of meer 3-nervig; steunblaadjes
binnen den bladsteel, afvallend. Bloemen in kortgesteelde,
in de bladoksels of aan de ontbladerde knoopen staande,
met eivormige, gekleurde, onder de hoofdassen vrij lang
blijvende schutbladen voorziene vorkswijze herhaaldelijk
vertakte bjjschermen, die bij de mannelijke planten
dichter en korter dan bij de vrouwelijke.
Ééne soort, P. amboinensis Zipp., in de Molukken tehuis be-
hoorend, volgens Bentham en Hooker zeer onvolkomen bekend en
misschien hier niet op hare plaats, maar veeleer aan Conocephalus
verwant.
48. PIPTURUS Wedd.
Bloemen twee-, zelden éénhuizig. M a n n elijk e b lo em :
Bloemdek 4—5-spletig, met eivormige, spitse, in den
knop klepswijze aaneensluitende lobben. Meeldraden
4 —5, in den knop omgebogen, tijdens den bloei elastisch
gestrekt. Rudimentaire eierstok wollig. V ro u w elijk e
bloem : Bloemdek ei vormig, aan den top samengetrokken
met eene met kleine tandjes bezette monding, om do
vrucht min of meer dunvleezig. Eierstok in het bloemdek
besloten en daaraan vastgehecht; stempel lijnvormig,
boven het bloemdek uitstekend, aan één kant lang- en
zachtharig, afvallend; eitje van af de basis opgericht.
Bloembodem onder de vrucht kogelvormig, lichtvleezig
of droog, dikwijls lang- en zachtharig. Dopvruchtje dicht
besloten en binnen het kruidachtige of dunvleezige bloem -
dek, doch meestal vrij hiervan; vruchtwand stijfvliezig
of dun korstachtig. Zaad van den vorm der vrucht;
zaadhuid dunvliezig; kiemwit weinig; zaadlobben breed.
Boomen of hooge heesters, zelden klimplanten. Bladeren
afwisselend, gaafrandig of gekarteld-gezaagd, 3 - 5 -
nervig, van onderen dikwijls grijsharig; steunblaadjes
verbonden tot één binnen den bladsteel, dat tweespletig
is en zeer spoedig afvalt. Bloemen in ongesteelde, kogelvormige,
nu eens in de bladoksels alleenstaande, dan
weder langs de spil van een al óf niet vertakte aar
verspreide bloemkluwens met uiterst kleine schutbladen.
Aantal soorten 8, in de Mascarenische eilanden, den Maleischen
Archipel, de eilanden van de Stille Zuidzee en Australië verspreid.
Verscheidene vormen van dit geslacht komen in de herbariën voor
en de meeste vertoonen onderling zooveel overgangen, dat het de
vraag is of men niet beter deed ze als één sterk varieerende soort
op te vatten.
49. VILLEBRU NBA Gaud.
Bloemen tweehuizig. M a n n elijk e b lo e m : Bloemdek
4-deelig; segmenten eivormig, spits, in den knop klepswijze
aaneensluitend of zeer weinig dakpanswijze dekkend
; bloemknop nagenoeg kogelvormig. Meeldraden 4,
in den knop neergebogen, tjjdens den bloei elastisch
gestrekt. Rudimentaire eierstok omgekeerd eivormig-
knotsvormig. V ro u w elij^ e bloem : Bloemdek buisvormig,
met samengetrokken, kleintandige monding. Eierstok
met het bloemdek vergroeid; stempel zittend, klein of
schijfvormig, aan den rand met lange, penseelvormige
wimpers; eitje van af de basis opgericht. Dopvruchtje
met het dunvleezig wordende bloemdek dicht vergroeid;
vruchtwand min of meer korstachtig. Zaad recht, dikwijls
toegespitst; zaadhuid dunvliezig; kiemwit verschillend;
zaadlobben eivormig of breed.
Boomen of heesters. Bladeren afwisselend, gesteeld,
gaafrandig of gekarteld, vinnervig of 3-nervig; steunblaadjes
binnen den bladsteel verbonden tot één, dat
tweespletig is. Bloemen in kluwens of kleine hoofdjes,