vrouwelijke in korte, dichte aren. Yrouwelijk bloemdek klein,
blijvend onder de daarboven uitstekende vrucht. Zaadlobben
vleezig, ongelijk, de grootste de kleinste omsluitend. Bladeren
gaafrandig of getand, van af de basis vinnervig.
■ j-j- Vrouwelijk bloemdek na den bloei vergroot, de
vrucht omsluitend.
16. Moros. Bloemen 'in lange of korte gedrongen aren. Bladeren
getand, aan de basis 3-nervig, al of niet gelobd. Bloemdek-
bladen der vrouwelijke bloem vrij, na den bloei sappig.
17. Pseudotrophis. Vrouwelijke bloemen in lossn aren. Bladeren
soms doornig' getand, van af de basis vinnervig. Bloem-
dekbladen der vrouwelijke bloem aan de basis kort vereenigd.
Subtribus 5. Dorstenieae. Mannelijke bloemen dicht opeengedron-
gèh op een lijnvormigen, platten of tolvormigen, gemeenschappelijken
bloembodem, waarop een of meer, soms talrijke vrouwelijke bloemen
staan. Stijl 2-spletig. Ongedoornde boomen (bij het geslacht van
Nederlandsch Indië).
18. Sloetia. Hooge boomen met een zeer hard hout en groote
gaafrandige, van af de basis vinnervige bladeren. Gemeenschappelijke
bloembodem lijnvormig, aan de eene zijde naakt, alleen
met mannelijke bloemen of aan de basis met eemge vrouwelijke.
Tribus IV. Artocarpeae. Boomen of heesters, gewoonlijk met
een melksap. Bloemen alle eenslachtig, öf in groot aantal ingeplant
op de binrienoppervlakte van een' hollen, vleezigen, gemeenschappelijken
bloembodem (vijg) of in hoofdjes op de buitenoppervlakte .van
een niet hollen, gemeenschappelijken bloembodem, of de vrouwelijke
in trossen of alleen te midden van een omwindsel van talrijke
schutbladen. Helmknoppen in den knop opgericht. Stijl meestal
excentrisch; eitje hangend, anatroop of kort amphitroop.
Subtribus 1. Ficeae. Talrijke bloemen, alle van hetzelfde geslacht
of onderling of met onzijdige bloemen gemengd, op de binnenopper-
vlakte van een hollen, vleezigen, gemeenschappelijken bloembodem
(vi.jg)-
19. Ficus. Vijgen al of niet met schubvormige • schutbladen
aan de basis of aan den top, of aan beide, doch overigens glad.
Yrouwelijk bloemdek uit 3—5 vrije of meer of minder hoog
vergroeide segmenten- bestaande. (Overal tusschen de keerkringen
verspreid.)
20. Dammaropsis. Yijgen geheel en al met schubvormige schutbladen
bedekt. Vrouwelijk bloemdek fleschvormig, gaafrandig.
(Alleen in Duitsch Nieuw-Guinea.)
Subtribus 2. Olmedieae. Bloemen in groot aantal op de buitenoppervlakte
van een door een omwindsel van talrijke dakpanswijze
dekkende schutbladen omgeven gemeenschappelijken bloembodem of
de vrouwelijke binnen een dergelijk omwindsel alleenstaand.
* Vrouwelijke bloemen in het omivindsel alleenstaand.
21. Antiaris. Mannelijke bloemen op een schijfvormigen gemeenschappelijken
bloembodem; bloemdeksegmenten en meeldraden
4, zelden 3. Eierstok en vrucht met den bloembodem vergroeid,
zonder bloemdek.
* * Vrouwelijke hoofdjes veelbloemig.
22. Antiaropsis. Mannelijke en vrouwelijke hoofdjes met een
platten bloembodem. Mannelijke bloemen met een 4-deelig bloemdek,
vrouwelijke zonder bloemdek, doch door schubben omgeven,
die zich na den bloei niet vergrooten.
23. Casth-loa. Mannelijke en vrouwelijke hoofdjes met een
platten of hollen gemeenschappelijken bloembodem. Mannelijke
bloemen zonder bloemdek ; meeldraden met schutbladen vermengd
op den gemeenschappelijken bloembodem. Vrouwelijke bloemen
met een 4-lobbig bloemdek, den eierstok insluitend, later vergroot
en de vrucht omsluitend.
Subtribus 3. Artocarpeae. Bloemen in groot aantal op de buitenoppervlakte
van een naakte of aam de basis door 3—4 schutbladen
omgeven, niet door een omwindsel omsloten gemeenschappelijken
bloembodem of dé vrouwelijke in trossen.
. A. Mannelijke bloemen in cilindrische op katjes gelijkende
aren, vrouwelijke in trossen.
24. Balanostreblus. Bloemen in beide geslachten met een
bloemdek, de mannelijke met 4 meeldraden, de vrouwelijke met
half onderstandigen eierstok.
B. Bloemen in beide geslachten in cilindrische of ei- of
kogelvormige aren of hoofdjes.
a. Bloemen in beide geslachten met een bloemdek.
25. Cudrania. Vrbuwelijke bloemen in vruchttoestand vrij,
niet vergroeid. Hoofdjes bij beide geslachten kogelvormig, klein.
Mannelijke bloemen met 4 meeldraden.
26. Artocarpus. Vrouwelijke bloemen in vruchttoestand geheel
of gedeeltelijk vergroeid. Hoofdjes zeer verschillend, soms
zeer groot, bij beide geslachten gelijk of ongelijk, kogelvormig,
ei- of knotsvormig of langwerpig. Mannelijke bloemen met 1
meeldraad.
b. Bloemen in het mannelijke of in beide geslachten
zonder bloemdek.
27. Parartocarpus. Vrouwelijke bloemen met een bloemdek.
Hoofdjes bij beide geslachten klein, met schildvormige schutblaadjes
tusschen de bloemen. Mannelijke bloemnn uit één meeldraad
bestaande. Boom tweehuizig.
28. Gymnartocarpus. Vrouwelijke bloemen zonder een bloemdek.
Hoofdjes bij beide geslachten groot, met knotsvormige schut