CXYII. Thymelaeaeeae. Bloemdeklobben 4—5, in den
knop dakpanswijze dekkend. Meeldraden in hetzelfde aantal
als de bloemdeklobben en tegenover deze of in het dubbele,
zelden in het driedubhele aantal. Eierstok 1—2-hokkig;
eitjes in elk hokje één, hangend. Kiemworteltje naar boven
gericht.
CXYIII. Elaeagnaceae. Bloemdek boven den eierstok
samengetrokken, met blijvende basis en afvallenden 4-, zelden
2-lobbigen zoom. Meeldraden 8, met de bloemdeklobben
afwisselend en tegenover deze of (bij het geslacht van Neder-
landsch Indië) 4, met de bloemdeklobben afwisselend. Eierstok
1-hokkig, met 1 opgericht eitje. Kiemworteltje naar
beneden, gericht.
Series YI A CH U AM Y BO SPO RA E
(Z aadhuidloozen.)
Eierstok 1-hokkig, met 1—8 eitjes, hokjes en eitjes vóór
den bloei niet of ter nauwernood waar te nemen. Kiemwit
zonder zaadhuid, vrij of met de wanden van den eierstok
vergroeid. Bloemdek meestal volkomen, kelk- of bloemkroonachtig
of uit twee meer of minder duideljjke kransen bestaande.
CXIX. Loranthaceae. Heesters of halfheesters, meestal
parasitisch op boomen. Eierstok önderstandig; eitje na den
bloei opgericht. Kiemworteltje naar boven gericht.
CXX. Santalaceae. Boomen, heesters of zelden kruiden,
zelden parasitisch levend. Eierstok önderstandig, zelden bo-
venstandig; eitjes 2—3, zelden 4—5', van af den top eener
centrale vrije en opgerichte zaadlijst neerhangend, of één
van de basis der eierstokhohe opgericht eitje. Kiemworteltje
naar boven gericht.
CXXI. Balanophoraceae. Yleezige, beschubde, bladlooze
kruiden; parasitisch levende op de wortels van boomen.
Series YII. U B riSEX U A I.ES.
Bloemen steeds éénsiachtig (uitgezonderd eenige gemengd-
slachtige Urticaceae). Eierstok uit meerdere of uit één
vruchtblad bestaande ; 1 eitje in den eierstok of in elk hokje,
of 2 naast elkander. Kiemwit overvloedig, vleezig, dun of
ontbrekend. Kiem weinig korter dan het kiemwit of het
geheele zaad vullend. Boomen of heesters of (bij eenige
Euphorbiaceae en Urticaceae) kruiden. Steunblaadjes zijn
meestal aanwezig. Bloemdek kelkachtig of klein en ontbrekend,
bij eenige Euphorbiaceae in twee kransen, waarvan
de een kelkachtig, de andere bloembladachtig. Stijlen evenveel
als vruchtblad en, niet zelden 2-deelig.
CXXII. Euphorbiaceae. Bloeiwijze, bloemdek en meeldraden
zeer verschillend. Eierstok 2—3-, zeldzamer oo-hok-
kig, zelden 1-hokkig. Yrucht meestal in 2-kleppige kluisjes
uiteenvallend, soms niet openbarstend en vleezig of droog.
Kiemwit meestal overvloedig en vleezig, soms dun of ontbrekend.
Kiemworteltje altijd naar boven gericht.
CXXIII. Urticaceae. Manneljjke bloeiwjjze in bijschermen,
hoofdjes vaak op katjes gelijkend. Bloemdek der mannelijke
bloem niet met het schutblad vergroeid. Meeldraden evenveel
als bloemdeklobben en tegenover deze of door mislukking
minder, zelden meer. Eierstok 1-hokkig, met 1 eitje.
Kiemwit dun of ontbrekend, zelden overvloedig en vleezig.
Kiemworteltje naar boven gericht.
CXXIY. Juglandaceae. Mannelijke bloeiwijze op een
katje gelijkend. Bloemdek met het schutblad vergroeid of
ontbrekend. Meeldraden <x>, op het schutblad bevestigd. Eierstok
1-hokkig, met 1 eitje. Zaad aan de basis 2—4-lobbig.
Kiemwit ontbrekend. Kiemworteltje naar boven gericht. Bladeren
gevind.
CXXY. Myricaceae. Mannelijke bloemen in aren, min of
meer op katjes gelijkend. Bloemdek ontbrekend. Meeldraden