talrjjke eitjes. Zaden klein, met kiemwit. Kruiden met in
spiralen staande, ongedeelde, insecten vangende bladeren.
Droseraceae, Nepenthaceae.
De reeks heet naar de in Noord-Amerika voorkomende familie
der Sarraceniaceae. Deze behoort met die der Droseraceae tot
de Dialypetalae, die der Nepenthaceae tot de Monoehlamydeae.
Behalve door het dubbel en enkel bloemdek zijn zij door hun
eigenaardig voorkomen gemakkelijk van elkander te scheiden.
y. Vruchtbladen soms vrij, vergezeld van hypogynische meeldraden.
Perigynische komen echter meer voor. Bloembodem
soms hol en de vruchtbladen omsluitend, soms met
deze vergroeid en de meeldraden epigynisch.
XVI. Bosales. Bloemdeelen in kransen, zelden deels in
spiralen, deels in kransen. Bloemdek kelk- en kroonachtig,
zelden zonder bloembladen, regelmatig of onregelmatig.
Meeldraden hypogynisch tot epigynisch. Vruchtbladen vaak
vrij, maar soms ook vergroeid, soms met dikke, talrijke eitjes
dragende zaadlijsten.
Podostemonaceae, Crassulaceaey Saxifragaceae, Pittospora-
ceae, Hamamelidaceae, Rosaceae, Gonnaraceae, Leguminosae.
De familie der Podostemonaceae is de eenige Monochlamydea
in deze reeks. De kleine op mossen gelijkende waterplanten,
welke deze familie vormen, verschillen niet alleen door het enkele
of zelfs ontbrekende bloemdek, maar ook door het geheele voorkomen
van de overige families der groep.
S. Bloemen meerendeels uit 5 of 4 kransen bestaand. Vruchtbladen
soms vrij en alle kransen uit evenveel deelen, doch
vergroeiing der vruchtbladen en deze in geringer aantal
dan de deelen der andere kransen wordt regel, een grooter
aantal deelen is zeldzaam.
XVII. Gerauiales. Bloemdeelen in kransen, meestal uit 5
deelen bestaand. Bloemdek kelk- en kroonachtig of zonder
bloembladen, zelden geheel ontbrekend. Vruchtbladen 5—2,
zelden meer, vergroeid, doch bij rijpheid vaak uiteenwijkend.
Eitjes 2—1, zelden oo, met buikstandige zaadnerf, en naar
boven gericht poortje, waar meer dan 1 eitje voorkomt, soms
met rugstandige zaadnerf en naar onderen gericht poortje.
Geraniaceae, Linaceae, Zygophyllaceae, Rutaceae, Simaru-
baceae, Burseraceae, Meliaceae, Malpighiaceae, Polygalaceae,
Dichapetalaceae, Euphorbiaceae (behalve de tribus der Buxeae.)
De eenige familie der Monochlamydeae, die in de reeks der
Geraniales voorkomt is die der Euphorbiaceae; de overige zijn
Dialypetalae. Van deze zijn alle geslachten voorzien van kelk
en bloemkroon. Bij Zizyphus alleen zijn eenige soorten, waar
de bloembladen ontbreken. Door de structuur der eitjes, de
glanzend blauwzwarte zaden, de gestippelde samengestelde bladeren
kan men deze onderscheiden van de Euphorbiaceae. De
geslachten van laatstgenoemde familie met een enkel bloemdek
zullen dus niet worden verward met een der andere families der
rij. Wel zou dit kunnen geschieden met die geslachten, waar
zoowel kelk als bloemkroon voorkomen. Men herkent dan echter
de familie gewoonlijk door de eenslachtigheid der bloemen,
de vaak door de kapvormige zaadstreng bedekte eitjes, de niet
zelden uit 2 of 3 kluisjes bestaande vrucht en de in den regel
enkelvoudige bladeren, waar niet zelden klieren voorkomen aan
den top van den bladsteel.
XVIII. Sapindales. Als de vorige reeks, doch eitjes of
hangend met rugstandige zaadnerf en naar boven gericht
poortje öf opstijgend met buikstandige zaadnerf en naar
beneden gericht poortje. Heesters of hoornen, maar ook
kruiden.
Euphorbiaceae (tribus der Buxeae), Anacardiaceae, Tlicaceae,
Celastraceae, Sapindaceae, Olacaceae (tribus der Icacineae en
Phytocreneae.)
In deze reeks zijn de Monochlamydeae alleen vertegenwoordigd
door het geslacht Sarcococcd uit de tribus der Buxeae van cle
Euphorbiaceae. Bij de Dialypetalae der reeks zijn er alleen
onder de Sapindaceae geslachten zonder bloembladen. Door de
buikstandige zaadnerf en het naar beneden gerichte poortje onderscheidt
men deze van Sarcococca, waar de zaadnerf rugstan-
dig en het poortje naar boven gericht is.
XIX. Rhamnales. Bloemdeelen in kransen. Bloemdek