1-hokkig, met 1 — co gekromde eitjes. Kiemwit om de gekromde
kiem. Meestal kruiden.
Chenopodiaceae, Amarantaceae, Nyctaginaceae, Phytolacca-
ceae, Aizoaceae, Portulacaceae, Caryophyllaceae.
De vier eerste families behooren tot de Monoehlamydeae, de
drie volgende tot de Dialypetalae. Van de laatste zijn de Aizoaceae
door den onderstandigen eierstok, de Portulacaceae en
Caryophyllaceae door het dubbele hloemdek onderscheiden van
de overige families, waar het bloeindek of kelk- of bloemkroonachtig,
doch steeds enkel is.
d. Bloemdek meestal dubbel, deels kelk-, deels bloemkroonachtig.
a. Vruchtbladen meestal vrij. Meeldraden hypogynisch,
bij de Lauraeeae perigynisch of epigynisch.
XIII. Ranales. Bloemdeelen iu spiralen of kransen of
deels in spiralen, deels in kransen. Bloemdek kelk-of kroon-
achtig of deels kelk-, deels kroonachtig, regelmatig of symmetrisch.
Meeldraden van epigynisch tot hypogynisch, meestal
oo. Yruchtbladen oo—1, meest vrij, zeldzaam vereenigd.
Kruiden, boomen of heesters.
Nymphaeaceae, Ceratophyllaceae, Ranunculaceae, Berberida-
ceae, Menispermaceae, Magnoliaceae, Anonaceae, Myristicaceae,
Monimiaceae, Lauraeeae.
Deels Dialypetalae, deels Monoehlamydeae. De Nymphaeaceae,
- Berberidaceae en Magnoliaceae zijn door heb dubbele bloemdek,
waarvan de binnenste kransen bloembladachtig zijn, als Dialypetalae
te herkennen. Bij de Ranunculaceae ontbreken soms
(juist bij de geslachten van Nederlandsch lndië) de bloembladen,
doch dan zijn de kelkbladen bloembladachtig. De even-
zoo tot de Dialypetalae behoorende Menispermaceae hebben
meestal kelk en bloemkroon. De geslachten, waar de laatste
ontbreekt, onderscheiden zich als klimplanten van de meeste
Monoehlamydeae der reeks. Dit zijn toch alle boomen of heesters,
behalve de Ceratophyllaceae, ondergedompelde waterplanten,
met fijn verdeelde bladeren, Cassytha, een bladlooze Lau-
racea met draadvormige parasitische stengels en eenige klimmende
Monimiaceae. Deze verschillen echter van de Menispermaceae
doordat de voortplantingsorganen zijn weggedoken,
in den hollen bloembodem, die bf van buiten bekleed is met het
bloemdek, waarvan slechts een smalle zoom vrij is, öf aan den
voet door het bloemdek omgeven.
Bij de Anonaceae heeft men steeds een bloemdek uit kelk en
bloemkroon bestaande, behalve bij Eupomatia, waar de beide
kransen tot één massa zijn versmolten en samen als een kapje
afvallen.
Aan den anderen kant herkent men Myristicaceae en Monimiaceae
gemakkelijk als Monoehlamydeae, daar het bloemdek steeds
enkel is. De Lauraeeae hebben een dubbel of liever uit twee
kransen samengesteld bloemdek Gewoonlijk zijn de beide kransen
aan de basis versmolten en beide kelkachtig of beide bloembladachtig.
Hierdoor en door de naar boven opslaande kleppen
der helmknoppen onderscheiden zij zich van de Dialypetalae der
reeks. Deze eigenaardigheid der helmknoppen treft men niet
aan bij het geslacht Hernandia, dat bij ons een tribus der
Lauraeeae vormt, doch bij Engler als eene afzonderlijke familie
voorkomt. Door den onderstandigen eierstok onderscheidt zich
dit geslacht van de Dialypetalae der reeks.
|3. Vruchtbladen meestal vergroeid. Meeldraden hypogynisch.
XIY. Rhoeadales. Bloemen vaak in trossen. Bloemdeelen
in kransen (soms behalve de meeldraden). Bloemdek kelken
kroonachtig, zelden zonder bloembladen of beide kransen
bloembladachtig, regelmatig of symmetrisch. Meeldraden hypogynisch.
Yruchtbladen oo—2, vergroeid. Meestal kruiden,
zelden heesters of boomen.
Papaveraceae, Cruciferae, Capparidaceae, Moringaceae
De vier families behooren alle tot de Dialypetalae.
XV. Sarraceniales. Bloemdeelen deels in spiralen, deels
in kransen of geheel in kransen. Bloemdek kelk- en kroonachtig
of alleen kroonachtig, regelmatig. Meeldraden hypogynisch.
Vruchtbladen 3—5, vergroeid, met wandstandige
of in den binnenhoek der hokjes bevestigde zaadlijsten en