aan de toppen der takken vereenigd tot in drieën vertakte,
losse, soms tot trossen verminderde pluimen, zonder
schutbladen.
Aantal soorten 8, onder elkander nauw verwant, in Zuid-Azië,
Nieuw Holland en de eilanden van de Stille Zuidzee. In Zuid
Azië alleen S a n ta lu m alb um L ., -een boom die het bekende sa n delhout
levert. Ofschoon deze soort ook in Engelsch Indië voorkomt,
ontbreekt zij in het westelijk deel van den Maleischen Archipel.
Zij wordt echter in het oosten daarvan, nl. in Oost Java, Madura,
Bali, Timor, enz., aangetrolfen. Het fijnste sandelhout moet juist
van daar afkomstig zijn.
Het geslacht is nauw verwant aan F u sca n u s R . B r., dat tot
dusverre wel in Australië, doch niet in den Maleischen Archipel is
waargenomen en voornamelijk van S a n ta lu m afwijkt door de niet
in vrije schubben verlengde schijf.
2. P Y R U L A R IA M ich.
Bloemen tweeslachtig of door mislukking min of meer
tweehuizig. Bloemdekbuis bij de mannelijke bloem zeer
kort, steelvormig, bij de vrouwelijke tolvormig, met den
eierstok vergroeid; lobben 5, uitgespreid, in den knop
klepswijze aaneensluitend, tot de schijf vrij, van binnen
nabij de helmknoppen met een haarbundel of eene behaarde,
aan de helmknoppen bevestigde schub. Meeldraden
5, aan de basis der lobben bevestigd, bij de vrouwelijke
bloem kleiner; helmdraden kort; helmknoppen
eivormig, met evenwijdige, in de lengte openbarstende
helmhokjes. Schijf weinig ontwikkeld, tusschen de meeldraden
tot vrije schubben verlengd. Eierstok onderstan-
dig; stijl zuilvormig; stempel neergedrukt knopvormig,
onduidelijk gelobd; eitjes 2—3, van den top van. een
korte, rechte zaadlijst neerhangend. Steenvrucht omgekeerd
eivormig of kogelvormig, groot, 4—5 cM. in doorsnede,
al of niet door de blijvende bloemdeklobben gekroond,
met een vleezige buitenlaag van den vruchtwaod
en eèn harde, doch niet dikke binnenlaag. Zaad kogelvormig
; kiem kort, nagenoeg rolrond, nabij den top van
het vleezige kiemwit.
Boomen of heesters. Bladeren éénjarig, afwisselend,
kort gesteeld, vliezig. Bloemen met kleine schutblaadjes,
in de hoogste bladoksels of aan de toppen der takken
in bijschermen, die tot een eindelingsche tros of pluim
zijn verbonden.
Aantal soorten 2 of 3, in Noord-Amerika en Zuid-Azië. Bentham
en Hooker vereenigen in dit geslacht twee soorten van zeer
uiteenloopend vaderland, de eerste van Noord-Amerika als P y r u la r ia
M ich., de tweede van het Himelayagebergte ,als Sphaerocarya
W all. beschreven. Eene derde-soort, van Java, door Blume onder
het geslacht S p h a e ro c a ry a beschreven, P . m o sc h ife ra A . D C ., wordt door Bentham niet hier, doch bij het geslacht Scleropyron
A rn . opgenoemd; volgens Hooker in F lo ra o f B ritis h In d ia zou
dit echter een P y r u la r ia zijn. Evenals de soort van het Himelayagebergte
is. deze gedoomd.
3. H E N S L O W IA BI.
Bloemen door mislukking twee- of éénhuizig. Bloemdekbuis
bij de mannelijke bloem zeer kort, steelvormig,
bij de vrouwelijke met den eierstok vergroeid, eivormig
of langwerpig; lobben 5 of 6, tot aan de schijf vrij, in
den knop klepswijze aaneensluitend, van binnen nabij
de meeldraden of in het midden meestal met -een haarbundel.
Meeldraden 5 of 6, aan de basis der lobben
bevestigd; helmdraden kort; helmknoppen kort; helmhokjes
door een schuine spleet 2-kleppig openspringend,
weldra nagenoeg plat uitgespreid; bij de vrouwelijke
bloem kleine staminodiën al of niet aanwezig. Schijf
een weinig hol of bol, zich niet voorbij den eierstok uit-
strekkend. Eierstok onderstandig; stijl zeer kort; stempel
bijna zittend, 2—3-lobbig; eitjes 2—3, van af den
top van een vrij dikke, centrale of soms aan één kant
met den wand vergroeide zaadlijst; steenvrucht ei- of
bijna kogelvormig, met vleezige buitenlaag en beenachtige,
van buiten gerimpelde binnenlaag van den vrucht-
wand, die van binnen met vooruitspringende platen ia
''bezet. Zaad door langsgroeven, waarin de naar binnen
gedrongen platen van den vruchtwand sluiten, diep stervormig,
6—8-lobbig; kiem in het midden van het kiemwit
kort lijnvormig; kiemworteltje veel langer dan de
zaadlobben.
Dikwijls op de wijze der Loranthaceae op boomen
woekerende heesters. Bladeren afwisselend, gesteeld,
meestal min of meer dik. Mannelijke bloemen zeer klein,