62 ARISTOLOCHIACEAE.
talrijk, in vele rijen boven elkander, hangend. Doosvrucht
door het afvallen van het bloemdek naakt, lang
lijnvormig, vierkantig, schotverbrekend openspringend met 4 kleppen, die meestal een vierhoekige zaadlijst overlaten.
Zaden langwerpig-driekantig; zaadhuid korstachtig of
eenigszins hard, rimpelig, dikwijls ingehuld in een celachtige
sponsachtige stof, die met de zelfstandigheid der
zaadlijsten is vermengd; kiemwit en kiem zooals in de
famWileiei nrigeg evle ritsa.kte, viltachtig behaarde of kale heesters
of half heesters. Bladeren afwisselend, kort gesteeld,
3—5-nervig met vinvormig verspreide aderen. Bloemen
klein, in losse tot tuilen vereenigde bijschermen aan de
toppen der takken of in korte bijschermen in de blad-
oksels of in trossen aan de basis van den stengel.
Aantal soorten 3 of 4, in Cochin China, Engelsch en Neder-
landsch Indië. Soi.ereder stelt in plaats'van Bragantia Lour. den
naam Apama Lam.
2. THOTTEA Bottb.
Bloemdek aan de basis met den eierstok vergroeid en
aldaar steelvormig, boven den eierstok geleed, wijd klok-
of urnvormig, met open of een weinig vernauwde keel,
en met in den knop klepswijze aaneensluitende, gelijke
lobben. Meeldraden meestal zeer talrijk, in een dubbele
rij om den stijl geplaatst en meestal daarmede kort vergroeid
; helmdraden zeer kort; helmknoppen met een
eenigszins breed helmbindsel, dat niet verlengd is voorbij
de van buiten daaraan vergroeide helmhokjes. Eierstok
onderstandig, min of meer volkomen 4-hokkig; zaadlijsten
in het midden van de eierstokholte aan elkander rakend,
maar ter nauwernood vergroeid; stijl kort en breed, in
5—20 vrij dikke, stompe, met stempeloppervlakte be-
kleede armen verdeeld; eitjes in elk hokje zeer talrijk,
in twee rijen boven elkander, hangend. Doosvrucht door
het afvallen van het bloemdek aan den top naakt, lang
lijnvormig-vier kan tig, schotverbrekend openspringend met
vier kleppen, wier centrale randen, die de zaadlijsten
dragen, vrij worden. Zaden langwerpig-driekantig; zaadhuid
korstachtig, vrij hard, met hooge rimpels, min of
meer ingehuld in een met de zaadlijsten vermengde, cel-
achtig-sponsachtige stof; kiemwit en kiem, zooals in de
familie regel is.
Yiltachtig behaarde of kale heesters, opgericht of met
lange slappe takken. Bladeren afwisselend, kort gesteeld,
zeer groot, lederachtig, vinnervig, met netvormig verspreide
aderen, aan de basis meestal meer of minder
duidelijk 3—5-nervig. Bloemen van middelbare grootte
of groot, in korte bijschermen in de bladoksels of in
trossen aan de basis van den stengel.
Aantal soorten omstreeks 5, in Malakka en den Maleischen
Archipel.
3. ARISTOLOCHIA L.
Bloemdek aan de basis met den eierstok vergroeid en
aldaar lijnvormig, langwerpig of omgekeerd eivormig,
boven den eierstok min of meer duidelijk geleed en dikwijls
van buiten met 1—6 bulten, om de geslachtsorganen
blaasvormig, kogelvormig of langwerpig, daarboven
samengetrokken en van binnen dikwijls met een ring of
teruggeslagen ringvormig aanhangsel, het volgende gedeelte
buisvormig, recht, gekromd, teruggevouwen of op
verschillende wijzen gebogen, aan den top verwijd in een
meestal onregelmatigen, gaven, 1—2-lippigen, 3-lobbigen
of met 1—3 staartvormige aanhangsels voorzienen zoom.
Meeldraden 6, zelden 4 of 10-goo, in eene rij om de
stijlzuil ; helmdraden en helmbindsels van de stijlzuil
niet te onderscheiden; helmhokjes met dezen vergroeid,
naar buiten openbarstend. Eierstok onderstandig, onvolkomen
of volkomen 6- of zelden 5- of 4-hokkig; zaadlijsten
wandstandig, soms weinig vooruitspringend, doch
meestal in het midden van den eierstok samenkomend
of vergroeid; stijl of stijlzuil kort en dik, van boven
verdeeld in 3 of 6, zelden oo dikke, stompe of zelden
lijnvormige of zeer korte met stempeloppervlakte bekleede
armen; eitjes talrijk, bij den in hokjes verdeelden eierstok
in twee rijen, bij de wandstandige zaadlijsten in één
rij aan eiken kant boven elkander. Doosvrucht door het
afvallen van het bloemdek aan den top naakt, van de
basis, tot aan den top of zelden van den top naar de