F am. c i i l NYCTAGrINACEAE.
Bentham et Hooker, Genera Plant. III. p. i. — Choisy in D. C.
Prod. XIII. 2. p. 425. — Miq., Fl. Ind. Bat. 1. p. 987. — Zoll in
Nat, Tijdschr. N. 1. XIV (1857). p. 154. — Scheff. in Nat. Tijdschr.
Ned. Ind. XXXII p. 417. — Baiia. Bist. P I IV. 1872. p. 1. 'f#.
Hook. f. Fl. Br. Ind. IV. p. 708.’-r- Sghuman , Fl. Vy Kais. Wilh.
Land, p. 43. — Warb. in Engl. Bot. Jahrb. XIII. 2. p. 303. —
Heimerl in Engl. u. Prantl, Natürl. Pflanzcnfam. III. I, b. p. 14.
Valeton in Icon. Bogor. I, t. 21—Minahasa, p. 562. 22. p. 67—70. — Koord., Versl.
Bloemen twee-, zelden éénsiachtig, regelmatig. Bloem-
dek klein of zelden groot, onderstandig, kruidachtig of
bloemkroonachtig, meestal klok-, trompet- of trechtervormig,
aan de vrucht blijvend en meestal zich om deze
vergrootend en den vruchtwand nauw omsluitend; buis
kort of lang, soms zeer lang, aan de basis meestal verdikt
of verhard, met open of samengetrokken keel; zoom.
blijvend of afvallend, afgeknot of 3—5-tandig of-lobbig;
lobben of tanden meestal geplooid-klepswijze aaneensluitend,
met vliezige en na den bloei naar binnen gerolde,
zelden enkelvoudig klepvormige en na den bloei
rechte inhammen. Meeldraden 1 — oc , hypogynisch; helm-
draden vrij of aan de basis in een ring vergroeid, zelden
aan de bloemdekbuis bevestigd, van ongelijke lengte,
draadvormig of haardun, in den knop spiraalswijze opgerold,
zelden eenzijdig. Helmknoppen in de bloem bevestigd
of daarboven uitstekend, van achteren nabij de
basis vastgehecht, dubbel bolvormig, met door zijdeling-
sche spleten openende hokjes, zelden langwerpig en met
op ongelijke hoogte bevestigde hokjes; stuifmeel enkelvoudig.
Eierstok in de bloemdekbuis besloten, zittend of
gesteeld, meestal min of meer langwerpig, 1-hokkig,
vliezig, meestal aan den top versmald. Stijl kort of lang,
draad vorm ig • of haardun of ontbrekend; stengel klein,
enkelvoudig, knop- of schildvormig of in wimpers verdeeld
of in twee haardunne armen gespleten, zelden zijde