10. Aerua Forsk.
tomentosa Lam. — A.javanica Juss. — A. Wallichii Moq. —
Achyranthes alopecuroides Lam. — Achyranthes javanica
Pers. — Iresine javanica Burm. — Celosia lanata L. —
Illecebrum javanicum Axt. (Java.)
sanguinolenta Bl. — Achyranthes sanguinolenta L. — Illecebrum
sanguinolentum L. (var. lanceolatum Moq. (Java.)J ava, Timor, Molukken.)
timorensis Moq. (Timor.)-
lannaattau mJu sLs.. (—Zu idA-cAhzyiër,a nJtahveas. ) lanata L. — Illecebrum la-
Curtisii Oliv. (Malakka.)
11. Achyranthes L.
aspera L. —■ A. aspera L. var. indica L. — A. obtusifolia
CLaelmeb. es—.) A. canescens B. Br. (Tropische gewesten, Java,
varI.n dfirëu,t iJcaovsaa .)Boerl. — A. fruticosa Lam. (Engelsch
grandviafor.l iat oMmoeqn.t el’l)a (JBaovear, l. N—ieu wA. Gtoumineenat.)e lla Zipp. (Timor.)
bidentata Bl. (Java, Celebes.)
var. elongata Bl. (Java.)
var. javanica Boerl. — A. javanica Moq. (Java.)
Tribus III. G o m p h r e n e a e .
12. Telanthera R. Br.
strigosa Moq. — Alternanthera strigosa Hassk. (Java.)
porrigens Moq. (Uit Peru, op Java gekweekt.)
13. Alternanthera Forsk.
sesgseilwise sRte.n .B) r. — Gomphrena sessilis L. (Alle tropische
nodgiefwloeras teRn. ) Br. — A. denticulata R. Br, (Alle tropische
14. Philoxerds R. Br.
difGfuusiunse aR ?.) Br. — Iresine Brownii Moq. (Timor? Nieuw
15. Gomphrena L.
-g logbeokswa eLek. t, (Tvraoapki svcher wAilmdeerrdik.)a, in alle tropische gewesten
? lanuginosa Span. (Timor.)
‘) Waarschijnlijk eene variëteit van de vorige.
F am. CY. CHENOPODIACEAE.
Bentham et Hooker, Genera Plant. III, p. 43. — Moquin in D. C.
Prod. XIII, 2, p. 41 (Salsolaceae). —- p. 220 (Basellaceae) ■— Miquel,
Fl. Ind. Bat. I, p. 1015 (Chenopodiaceae) en p. 1022 (Basellaceae).—
Baill., Hist. plant IX. 1888. p. 130, — Hooker f. Fl. Br. Ind. V, p. 1. — Volkens in Engl. u . Prantl, Natürl. Pflanzenfam. III. 1
a. p. 36 (Chenopodiaceae) en p. 124 (Basellaceae.)
Bloemen tweeslachtig, gemengdslachtig of éénsiachtig,
regelmatig, zelden onregelmatig, naakt of met een schutblad,
al of niet vergezeld van twee schutblaadjes. Bloem-
dek enkelvoudig, meestal 8—5-lobbig of -deelig of bij de
vrouwelijke bloemen ontbrekend, na den bloei vergroot
of onveranderd, zelden besvormig of nootvormig wordend;
segmenten of lobben vliezig, kruidachtig of papierachtig,
van achteren naakt of in wratten, doorns of vleugels uitgroeiend,
in den knop dakpanswijze dekkend met twee
of drie segmenten buiten gelegen, zelden min of meer
klepswijze aaneensluitend, na het afvallen der vrucht
vaak blijvend. Meeldraden in hetzelfde aantal als de
deelen van het bloemdek of minder, tegenover deze geplaatst,
nooit meer, hypogynisch of aan de schijf of de
bloemdekdeelen bevestigd, zelden met staminodiën afwisselend;
helmdraden priemvormig, draad- of meestal lijnvormig
en samengedrukt, aan de basis vrij, zelden door
een vlies verbonden, langer of korter dan het bloemdek;
helmknoppen ruggelings vastgehecht, dubbel bolvormig
of langwerpig of pijlvormig, 2-hokkig, zelden aan de
basis bevestigd, bij de onderfamilie der Baselleae bewegelijk
en in den knop teruggeslagen, bij de overige naar
voren gekromd, helmhokjes evenwijdig of uiteenwijkend,
vanaf de basis of hooger vrij, met van voren of zijdelings
geplaatste spleten openbarstend; helmbindsel enkelvoudig
of tot een opgericht, plat-, kap- of blaasvormig, gekleurd
aanhangsel verlengd; stuifmeel kogelvormig. Sc <ijf ontbrekend
of zelden ringvormig of de basis van het bloemdek
bekleedend, zelden gekarteld of met tot korte staminodiën
verlengde uitsteeksels. Eierstok vrij of in de
basis van het bloemdek weggedoken, altijd bovenstandig