![](./pubData/source/images/pages/page97.jpg)
4. In n u c ellées of Sa n t a l in é e s . Eitjes zonder eikern; kiem ontstaande
in een zijblaadje- van het vruchtblad. (Een deel der
Olacaceae met een deel der Santalaceae.)
II. InovuLÉES. Planten zonder eitjes. Kiem ontstaande
in het vruchtblad zelve. (Loranthaceae raceae.) en Balanopho-
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Tribus I. Lorailtlioao. Bloemen tweeslachtig of door
mkeilsklu kmkeint gv ritjwenee hraunizdig. . Bloemdek dubbel, ul. de onderstandige
1. L oranthus. Vrucht bes- of steenvruchtachtig.
Tiibus II. Visceae. Bloemen eenslachtig. Bloemdek enkel,
nl. de onderstandige kelk geheel vergroeid met den eierstok
bbiljo edmee nv. ro_uwelijke, geen onderstandige kelk bij de mannelijke
2. Viscdm. Helmknoppén met de bloemdekbladen vergroeid,
door poriën openspringend. Bladeren of plat en dik of
tot schubben verminderd.
3. Ginalloa. Helmknoppen aan de basis der bloemdekbladen,
tweehokkig door zijspleten openspringend. Bladeren
plat, nooit tot schubben verminderend.
4. N o to th ix o s. Helmknoppen aan de basis der bloemdekbladen,
onduidelijk veelhokkig, dwars openspringend.
Viltachtig behaarde heesters met volkomen bladeren.
4. L O R A N T H Ü S L.
Bloemen tweeslachtig of door mislukking tweehuizig.
Bloemdek dubbel. Kelkbuis met den eierstok vergroeid;
zoom kort, afgeknot of 4—5-taudig, soms tot een smallen
rand verminderd. Bloembladen 4—6, in den knop kleps-
wijze aaneensluitend, nu eens van af de basis vrij, dan
weder verbonden tot een kortere of langere rechte of
gekromde, gelijke of van achteren dieper gespleten buis,
die van binnen naakt is, of zelden nabij de basis bezet
is met 5 boven den eierstok samenkomende en tegenover
de meeldraden staande schubben of hooger tusschen de
meeldraden staande langsribben, de naar binnen gevouwen
randen der aldaar vergroeide bloembladen; lobben
of toppen der bloembladen meestal uitgespreid of teruggekromd,
plat of met hollen top. Meeldraden aan de
basis der bloemkroonlobben of van het uitgespreide deel
der bloembladen ingeplant, aan den top daar niet boven
uitstekend; helmdraden draadvormig of dik, meestal tot
aan de basis der bloemkroon afloopend, soms tot aan
den top er mede vergroeid; helmknoppen eivormig, langwerpig
of lijnvormig, aan de basis of de rugzijde bevestigd,
opgericht, al of niet bewegelijk, met evenwijdige,
vrije of dicht aaneenliggende, soms weldra ineenvloeiend
en zijdelings of naar binnen met een langsspleet openbarstend.
Schijf ontbrekend. Eierstok onderstandig; stijl
zuilvormig, draadvormig of zelden gedraaid; stempel
eindelingsch, onverdeeld, stomp of knopvormig. Yrucht
een kogel- of eivormige, zelden langwerpige bes of steenvrucht,
soms door den kelkrand, zeer zelden ook door
de overblijfselen der bloembladen gekroond; de vrucht-
nu eens niet in lagen gescheiden en geheel vleezig,
met een slijm van binnen, dan weder in B lagen, de
buitenste vliezig of kruidachtig, de middelste vleezig en
slijmbevattend, de binnenste vleezig, vliezig, korstachtig
of zelden hard, van binnen glad of met ribben of plaatjes,
die in groeven van het zaad dringen. Zaad zonder
zaadhuid, zijdelings bevestigd of rondom met den vrucht-
wand samenhangend; kiemwit overvloedig en vleezig of
zeer dun, soms tot een vliesje verminderd; kiem rolrond
of korstig, meestal vleezig, dik of dun, in het
midden van het kiemwit gelegen en recht; kiemworteltje
naar boven gericht, soms een weinig boven het kiemwit
uitstekend; zaadlobben 2, zelden 4, gelijk, meestal langer
dan het kiemworteltje.
Parasitisch op houtachtige planten levende heesters,
zelden niet parasiteerende boomen of heesters. Bladeren
tegenovergesteld of gedeeltelijk of zelden alle afwisselend
of in kransen, gaafrandig, dikwijls dik of vleezig,
vinnervig of zelden 3—5-nervig, meestal met onduidelijke
aren. Bloemen klein of lang, vaak fraai gekleurd, geel,
oranje of rood, zelden wit of groen, afzonderlijk of drie
aan drie verspreid langs de spil van een aar of tros en
verbonden tot bijschermen, geplaatst in de bladoksels of
aan de oude knoopen, zelden eindelingsch. Bij de af