6. Cyathula. Bundels haakvormige doorns, aangedrukt. Slippen
der meeldradenbuis tusschen de helmdraden.
7. Pupalia. Bundels haakvormige doorns stervormig uitgespreid.
Geen slippen der meeldradenbuis tusschen de helmdraden.
b. In d en' oksel van elk schutblad één volkomen bloem met
twee schutblaadjes. Bladeren al of niet tegenovergesteld.
1. Geen slippen der meeldradenbuis tusschen de helmdraden.
8. Psilotrichum. Bloemdekslippen stijf, buitenste met 3 ribben.
Bladeren tegenovergesteld.
9. Ptilotus. Bloemdekslippen dun, vliezig, niet geribd. Bladeren
afwisselend.
2. Slippen der meeldradenbuis tusschen de helmdraden.
10. Aerua. Bloemdek na den bloei niet met de vrucht neergeslagen;
slippen wollig behaard, dun, niet gedoomd. Bladeren
tegenovergesteld of afwisselend.
11. Achyranthes. Bloemdek na den bloei met de vrucht neergeslagen;
slippen al of niet behaard, in een doorn uitloopend.
Bladeren tegenovergesteld.
Tribus III. Gomphreneae- Eierstok met 1 eitje. Helmknoppen
éénhokkig. Bladeren tegenovergesteld.
a. Stempel enkelvoudig, zittend, of met een duidelijke stijl.
12. Telanthera. Bloemdek tusschen de schutblaadjes zittend,
ruggelings samengedrukt. Meeldradenbuis lang of kort,-met priem-
■ vormige helmdraden, afgewisseld door in franjes verdeelde slippen.
Stijl duidelijk, met knopvormigen stempel.
13. Alternanthera. Bloemdek tusschen d e. schutblaadjes
zittend, ruggelings samengedrukt. Meeldradenbuis kort, met zeer
korte of zonder tusschengevoegde slippen of meeldraden nagenoeg
vrij. Stempel zittend.
' b. Stijl kort of lang, met twee meestal priemvormige 'stempels.
14. Philoxerüs. Bloemdek meestal kaal, tusschen de schutblaadjes
gesteeld of aan de basis verlengd en verdikt. Meeldradenbuis
kort, met priemvormige helmdraden, zonder tusschengevoegde
slippen.
15. Gomphrena. Bloemdek meestal wollig behaard, tusschen
de schutblaadjes zittend; slippen vrij of kort vergroeid. Meeldradenbuis
lang, meestal met 2-armige slippen, die in den inham
de helmknoppen dragen, zonder tusschengevoegde slippen.
1. D EER IN G rIA R. Br.
Bloemen tweeslachtig of tweehuizig, met een schutblad
en twee schutblaadjes. Bloemdek vliezig of kruidachtig
en vliezig berand; segmenten 5, gelijk of de
binnenste het kleinst, na den bloei uitgespreid. Meeldraden
4—5; helmdraden aan de basis in een nap vergroeid,
zonder tusschengevoegde slippen; helmknoppen
breed langwerpig, 2-hokkig. Eierstok eivormig of min
of meer kogelvormig, zittend of min of meer gesteeld;
stempels 2—4, priemvormig, aan de basis vergroeid, van
alle kanten met papillen bezet of klein en zittend knop-
vormig; eitjes in gering aantal of talrijk, aan lange zaadstrengen
vastgehecht. Vrucht öf een op onregelmatige
wijze doorscheurende bes öf een aan de basis rondom
loslatend, kogelvormig blaasvruchtje, in beide gevallen
op het uitgespreide bloemdek gezeten, gaaf of onduidelijk
gelobd, veelzadig. Zaden niervormig, samengedrukt, ge-
snaveld. Zaadhuid korstachtig, zwart, glanzend, gestippeld;
kiem ringvormig, het meelachtig kiemwit omgevend
; zaadlobben lijnvormig, plat-bol. Kiemworteltje
naar beneden gericht.
Wijdvertakte, soms klimmende halfheesters of heesters,
kaal of behaard. Bladeren afwisselend, gesteeld, eivormig,
toegespitst, gaafrandig. Bloemen klein, in oksel-
standige, eindelingsche, enkelvoudige of pluimvormige
aren of trossen, zelden in gering aantal als bundels;
schutbladen en schutblaadjes stijfvliezig.
Aantal soorten 5—6, in tropisch Azië en Australië. Het geslacht
komt in Miqiiel’s Flora ook als Cladostachys Don. voor.
2. C E L O S IA L.
Bloemen tweeslachtig, met één schutblad en twee
schutblaadjes. Bloemdek stijfvliezig, 5-deelig; slippen
langwerpig of lancetvormig, stomp of spits, geverfd, om
de vrucht opgericht. Meeldraden 5, met priem- of draadvormige,
aan de basis in een vliezige nap vergroeide
helmdraden zonder tusschengevoegde slippen; helmknoppen
kort of lang, 2-hokkig. Eierstok eivormig, min of
meer kogel- of fleschvormig; stijl ontbrekend, kort of
lang, soms na den bloei verlengd, of 2-—3 priemvormige
stempels; eitjes 2 of meer, met lange zaadstrengen.
Blaasvrucht binnen het bloemdek besloten of er boven
uitstekend, ei- of kogelvormig, aan den versmalden, spitsen
of stompen top soms kurkachtig of verdikt, aan de