een aar, dan weder in losse pluimen, dan weder afzonderlijk
aan lange dunne stelen.
Aantal soorten omstreeks 220, in de tropische gewesten der
beide halfronden. Van de soorten van Nederlandsch Indië behoort
slechts eene, A . p a n ic u la ta M iq., tot de sectie Linostachys, waar
de kelk der vrouwelijke bloem 5-deelig is en het vrije schutblad
zich na den bloei niet vergroot, -terwijl de overige behooren tot de
sectie Eu-Acalypha, waar de kelk deelig en het met den gemeenschappedliejkr env robuloweemlibjkoed emblo veemrg r3o—eid4e-
schutblad zich na den bloei wel vergroot.
46. CHLORADENIA B a ü l.
Bloemen eenhuizig. Mannelijke bloem: Kelk in den
knop gesloten, bij den bloei in B—4 kleppen splijtend.
Bloembladen en schijf ontbrekend. Meeldraden 3 — 5;
helmdraden vrij, van boven omgebogen; helmknoppen
ruggelings vastgehecht, bewegelijk; helmhokjes naast
elkander evenwijdig, in de lengte openbarstend. Rudimentaire
eierstok smal. Vrouwelijke bloem : Kelkbladen
5—6, eerst lancetvormig, vervolgens na den bloei vergroot
en spatelvormig geworden. Bloembladen ontbrekend.
Schijfklieren met de kelkbladen afwisselend. Eierstok
3-, zelden 4-hokkig, met 1 eitje in elk hokje;
stijlen aan de basis ver vergroeid, van boven vrij, lijnvormig,
2-deelig, met onverdeelde takken. Doosvrucht
driedubbelbolvormig, in tweekleppige, korstachtige kluisjes
uiteenspringend. Zaden met kiemwit; zaadlobben plat,
breHede.ester, met een meestal witte, stervormige haarbe-
kleeding. Bladeren afwisselend, lang gesteeld, groot, getand,
3—5-nervig, min of meer schildvormig, van boven
zeer kaal. Bloemen in okselstandige, tweeslachtige trossen,
die korter zijn dan de bladsteel aan wiens top de kleine
mannelijke bloemen tot een hoofdje bijeengedrongen zijn,
terwijl aan de basis ééne veel grootere vrouwelijke bloem
wordt gevonden.
Eéne soort, Chl. discolor B a ü l., die op Java en Timor voorkomt.
47. C O E L O D E PA S Hassk.
Bloemen één- of tweehuizig. Mannelijke bloem : Kelk
in den knop kogelvormig, gesloten, tijdens den bloei met
3—4 kleppen openbarstend. Bloembladen en schijf ontbrekend.
Meeldraden 4—8, éénrijig, met dikke, aan de
basis of voorbij het midden wigvormig verbreede en
onderling vergroeide, aan den top vrije en spitse helmdraden
; helmknoppen eindelingsch; helmhokjes van het
kleine helmbindsel aan den binnenkant afhangend of
zijdelings uiteenwijkend, in de lengte openbarstend.
Rudimentaire eierstok klein, tusschen het vergroeide deel
der helmdraden slechts weinig uitstekend. Vrouwelijke
bloem : Kelk napvormig, tegen den eierstok aangedrukt,
met 4—10, in den knop dakpanswijze dekkende slippen.
Bloembladen en schijf ontbrekend. Eierstok 3-hokkig,
met 1 eitje in elk hokje. Stijlen uitgespreid, afgeplat,
2—oo -spletig, met getande of naar binnen gewimperde,
veelsplétige slippen. Doosvrucht met een stervormig vilt
bekleed, driedubbelbolvormig, door den min of meer
vergrooten kelk gesteund, in tweekleppige kluisjes uiteenvallend.
Zaden min of meer kogelvormig; zaadhuid
korstachtig; kiemwit vleezig; zaadlobben plat, breed.
Boomen, behalve de bloeiwijze onbehaard. Bladeren
kort gesteeld, langwerpig, gaafrandig of meestal getand,
vinnervig, de mannelijke in kluwens langs de as van
aren waaraan er één of meer in de bladoksels staan, de
vrouwelijke öf 1 a 2 aan de basis van de mannelijke
aar, öf E—4 elk onder een schutblad vereenigd tot een
in de bladoksels alleenstaande aar.
Aantal soorten 4 of 5 in tropisch Azië.
48. CALPIG-YNE BI.
Bloemen eenhuizig. Mannelijke bloem: Kelk radvormig,
4-spletig, met min of meer klepswijze aaneensluitende
segmenten, die .om den andere korter zijn. Bloembladen
ontbrekend. Schijf onbekend. Meeldraden 4;
helmdraden kort en breedvleezig in het midden der
bloem vergroeid, zonder rudimentairen eierstok; helmknoppen
ruggelings vastgehecht, met aan de basis uiteenwijkende,
naar binnen openbarstende helmhokjes.
Vrouwelijke bloem: Kelk tolvormig, dicht om den eierstok
gesloten; eierstok 3-hokkig, met ] eitje in elk
hokje; stijlen aan de basis kort vergroeid, 2-spletig, met