De wortelstok van sommige soorten, vooral van R h . o fficin a le B a ill. en R h . p a lm a tu m L . va r. ta n g u tic u m R egel levert de R h a ba rber der apotheken. De bekende moesgroente van denzelfden naam is
meerendeels afkomstig van verschillende variëteiten van R h . h y-
b r id u m M u rr. Ook R h . u n d u la tu m L . wordt voor hetzelfde doel
gekweekt. Op Java vindt men in de hoogere bergstreken deze
moesgroenten bij de woningen der Europeanen in cultuur.
3. R ÏÏM EX L .
Bloemen tweeslachtig of door mislukking éénsiachtig.
Bloemdeksegmenten 6, zelden 4, gedurende den bloei
soms gelijk, de buitenste na den bloei onveranderd, de
binnenste om de vrucht vergroot, kruidachtig of stijf-
vliezig, gaaf of aan den rand gewimperd getand, met
een middennerf die zich van buiten in het midden soms
tot een kliervormige eeltmassa verdikt. Meeldraden 6,
met zeer korte helmdraden; helmknoppen langwerpig.
Eierstok 3-kantig; stijlen 3, uitgespreid of teruggeslagen,
aan de basis draadvormig, naar boven in gewim-
perde of veelspletige, penseelvormige stempels overgaand.
Nootje door de binnenste bloemdekslippen nauw omsloten,
3-kantig; kanten vaak scherp, sterk vooruitspringend;
kiem zijdelingsch, gekromd of recht; zaadlobben
lijnvormig of langwerpig.
O ver blijvende of zelden eenjarige kruiden of half heesters,
zelden booge heesters. Bladeren nu eens meerendeels
wortelstandig, dan weder ook afwisselend langs
den stengel en de takken, aan de basis vaak hart- of
pijlvormig, gaaf getand of min of meer vinspletig; blad-
kokertjes vliezig of stijfvliezig, vaak doorschijnend, eerst
scheedevormig, later gescheurd of verdwijnend. Bloemen
zonder schutblaadjes, met de bloemstelen geleed, aan de
bladknoppen bundels vormende, die aan de basis door een
bladkokervormig schutblad omgeven, in de bladoksels
staan of eindelingscbe trossen of pluimen vormen.
Aantal soorten omstreeks i 00, in de gematigde streken vooral van
het noordelijk halfrond verspreid, in de tropische gewesten en het
zuidelijk halfrond zeldzamer. Men kan het geslacht verdeelen in
twee secties: 1. Lapathum, met meestal tweeslachtige bloemen en
de binnenste bloemdekslippen alle of alleen 2 met eeltklieren. 2. Ace-
tosa met tweehuizige of gemengdslachtige bloemen en meestal
zonder eeltklieren. Als derde sectie onderscheidt men soms nog
3. Acetosella, met tweehuizige bloemen en weinig na den bloei
vergroote, binnenste bloemdekslippen. De laatste sectie wordt door
dè latere schrijvers met A cetosa vereenigd. De voor Nederlandsch
Indië opgegeven soorten zijn in Java op de hoogste bergtoppen
aangetroffen. De zu rin g , R . A cetosa L ., wordt in de bergstreken
gekweekt.
4. ANTIG-ONON E n d l.
Bloemen tweeslachtig. Bloemdek 5-deelig, met opgerichte
segmenten, na den bloei vergroot, vliezig-stijfvlie-
zig, gekleurd, de drie buitenste bet grootst en hartvormig,
de twee binnenste langwerpig. Meeldraden 7—8 (zelden
9); he'lmdraden draadvormig aan de basis onderling en
met tusschen ben geplaatste tandjes tot een ring verbonden
; helmknoppen eivormig. Eierstok 3-kantig overgaande
in drie korte stijlen met knop- of schildvormige
stempels; eitje tijdens den bloei van den top van een
lange zaadstreng neerhangend, later opgericht. Nootje
met drie vooruitspringende kanten, door het vergroote
bloemdek bedekt; vruchtwand van binnen glad. Zaad
min of meer kogelvormig, door 3—6 diepe voren min
of meer gelobd; kiemwit sterk uitgevreten; kiem een
weinig excentrisch, gekromd; zaadlobben smal-langwerpig.
Stengels van een houtachtige basis hoog klimmend.
Bladeren afwisselend, hartvormig of deltavormig met
stengelomvattende bladstelen; bladkokertjes klein of tot
een dwarse streep verminderd. Bloemen in den aanvang
klein, later door de vergroote en meestal helder rood
gekleurde buitenste bloemdekslippen zeer in het oog
vallend. Bloemstelen kort en dun, verbonden tot bundels,
die binnen een klein schutblad zijn besloten en
eindelingsche of in de hoogste bladoksels staande trossen
vormen, wier spillen vaak in ranken eindigen.
Aantal soorten 3 of 4, in Mexico en Zuid-Amerika tehuis be-
hoorend, doch waarvan eene, A . lepto pu s H ook, et A rn ., de zoogenaamde
roode b ru id stra n e n , op Java algemeen wordt gekweekt.
5. MUEHLENBECKIA M eissn .
Bloemen gemengdslachtig-tweehuizig. Bloemdek diep
5-spletig; lobben of segmenten nagenoeg gelijk of de
drie buitenste een weinig grooter, vruchtdragend meestal
aan de basis of geheel en al vleezig-verdikt of sappig