![](./pubData/source/images/pages/page194.jpg)
knop min of meer spits. Meeldraden 2, zelden 3. Rudimentaire
eierstok wollig behaard. V ro u w elijk e b lo em :
Bloemdek buisvormig of éénzijdig gezwollen, met samengetrokken,
kort getande monding. Eierstok in de bloem
besloten, min of meer met het bloemdek vergroeid;
stempel lijnvormig, afvallend; eitje vanaf de basis opgericht.
Vruchtdragend bloemdek verdikt; buitenste laag
vleezig, binnenste laag verhard. Dopvruchtje min of meer
met het vergroote bloemdek samenhangend, doch bij
rijpheid hiervan loslatend; vruchtwand dun, broos. Zaad
van den vorm der vrucht; zaadhuid dun vliezig; kiemwit
overvloedig; zaadlobben breed.
Overblijvend kruid, met afwisselende, gesteelde, grof
getande bladeren; steunblaadjes zijdelingsch, vrij. Bloemen
in kleine, tweeslachtige bloemkluwens, die 1—2
vrouwelijke en 2 of meer mannelijke bloemen bevatten
en aan de toppen der takken losse, lange, soms vertakte
aren vormen, voorzien van schutbladen, die naar beneden
in de bladeren overgaan.
Éene soort, D. indicum Wedd., die in Engelsch Indië en ook
op Java wordt aangetroiïen.
45. CYPHOLOPHUS Wedd.
Bloemen één- of tweehuizig. M a n n elijk e b lo em : Bloemdek
4-deelig, met in den knop klepswijze aaneensluitende,
aan de achterzijde al of niet met een stekelpuntje
onder den top. Meeldraden 4, in den knop neergebogen,
tegen den bloei elastisch gestrekt. Rudimentaire eierstok
omgekeerd eivormig. V rou w elijke b lo em : Bloemdek buisvormig
of eenzijdig gezwollen, met eene samengetrokken,
2-tandige of ongelijkmatig 4-tandige monding. Eierstok
recht, binnen de bloem besloten; stempel kort of lang
lijnvormig, teruggekromd, aan de buitenzijde met wratachtige
haren of lange wimpers; eitje van af de basis
opgericht. Dopvruchtje met het vleezige of min of meer
besvormige, sappige, bloemdek bekleed; vruchtwand
korstachtig, van boven dikwijls dik en verhard. Zaad
van den vorm der vrucht; zaadhuid dunvliezig; kiemwit
zeer overvloedig; zaadlobben elliptisch.
Boomen of heesters. Bladeren tegenovergesteld, gestoeld,
gezaagd, 3-nervig, vaak zeer sterk bultig gerimpeld, die
van hetzelfde paar al of niet gelijk; steunblaadjes vrij,
afvallend. Bloemen bij beide geslachten in de bladoksels
of aan de onderste stengelknoopen in zittende, den stengel
ten slotte omvattende, meestal dichte bloemkluwens.
Mannelijke bloemen vaak gesteeld en spoedig afvallend,
vrouwelijke zittend.
Aantal soorten omstreeks 10, in den Maleischen Archipel en de
eilanden van de Stille Zuidzee.
46. SARCOCHLAMYS Gaud.
Bloemen tweehuizig. M a n n elijk e b lo e m : Bloemdek
5-deelig; segmenten vliezig, hol, in den knop dakpans-
wijze dekkend; knop neergedrukt. Meeldraden 5, in
den knop omgebogen, tijdens den bloei elastisch gestrekt.
Rudimentaire eierstok klein. V ro u w elijk e bloem : Bloemdek
tijdens den bloei ei-klokvormig, met samengetrokken,
4-lobbige monding, na den bloei zijdelings bultig
gezwollen, met eene min of meer zijdelingsche opening.
Eierstok schuin; stempel zittend, klein, penseelvormig;
eitje van af de basis opgericht, Dopvruchtje schuin,
binnen het vleezig bloemdek besloten; vruchtwand vliezig.
Zaadwand van den vorm der vrucht; zaadhuid
korstachtig of met de korstachtige binnenlaag der vrucht
vergroeid; kiemwit nagenoeg geheel ontbrekend; zaadlobben
eivormig.
Heester. Bladeren afwisselend, gesteeld, smal, getand,
fraai gerimpeld, 3-nervig, van onderen sneeuwwit; steunblaadjes
binnen den bladsteel, aan de basis vergroeid.
Bloemen okselstandig, bij de mannelijke planten in zittende
bloemkluwens langs de takken verspreid en dunne,
afgebroken aren vormende, bij de vrouwelijke in dichtere
bloemkluwens dicht opeengedrongen tot onregelmatige,
doorloopende, cilindrische aren.
Ééne soort, S. pulcherrima Gaud., in Engelsch en Sumatra. Indië, Malakka
47. POIKILOSPERMUM Zipp.
Bloemen tweehuizig. M a n n elijk e b lo em : Bloemdek
4-deelig, segmenten aan den top naar binnen gebogen