het bloemdek nauw omsloten; stijl onverdeeld of verdeeld
in gelijke of ongelijke, met stempeloppervlakte bekleede,
lang-draadvormige of dikke, uitgespreide takken; eitje
hangend van den top der eierstokholte. Vruchtdragende
bloemdekken met de schutbladen vergroot en vleezig,
dicht opeengedrongen tot een kogelvormige schijnvrucht;
dopvruchtje binnen het bloemdek besloten, eivormig,
samengedrukt, korstachtig. Zaad van den vorm der
vrucht; zaadhuid vliezig; kiemwit dunvliezig; kiem
gevouwen; zaadlobben breed, ineengedraaid en geplooid,
gelijk of ongelijk, het lange, opstijgende kiemworteltje
omvattend.
Sterk vertakte of klimmende heesters, soms min of
meer boomachtig, behalve de bloeiwijze kaal, meestal
gewapend met okselstandige, rechte of teruggekromde
doorns. Bladeren afwisselend kort gesteeld, gaafrandig,
vinnervig; steunblaadjes klein, zijdelingsch. Mannelijke
bloemen elk door 2—4 schutbladen omgeven in kleine
in de bladoksels staande, kortgesteelde hoofdjes van de
grootte eener erwt, zonder omwindsel. Vrouwelijke bloemen
in dergélijke hoofdjes, doch in vruchtdragenden
toestand gekleurd en sterk vergroot.
Aantal soorten 2 of 3, in Zuid- en Oost-Azië en tropisch
Australië.
26. A R T O C A R P U S Forst.
Bloemen éénhuizig. Mannelijke bloem: Bloemdek 2—4-
lobbig of -deelig met aan den top holle of stompe, in
den knop dakpanswijze dekkende lobben. Meeldraad één,
opgericht; helmdraad afgeplat; helmknop ei- of kogelvormig,
bij den bloei boven het bloemdek uitstekend.
Rudimentaire eierstok ontbrekend. Vrouwelijke bloem:
Bloemdek meestal meer of minder diep in den vleezigen
gemeenschappelijken bloembodem weggedoken en hiermede
vergroeid en aan den top vrij, zeldzamer geheel daarin
verborgen, buisvormig, omgekeerd eivormig of langwerpig
of lijnvormig, stomp of met eene versmalde, soms
in een lange punt verlengde spits, aan den top gesloten,
alleen met eene zeer kleine, soms 8—4-tandige opening,
waardoor de stijl naar buiten treedt. Eierstok recht
binnen de bloem besloten, vrij van het bloemdek; stijl
centraal of zijdelingsch, met een lijn- of spatel-vormigen,
zelden schildvormigen, zeer zelden 2- of 3-spletigen stempel
; eitje hangend van af den top van de eierstokholte.
Vruchtdragende bloemdekken met den vleezigen bloembodem
verbonden tot eene schijnvrucht, die naarmate
de bloemdektoppen geheel of gedeeltelijk vrij of geheel
weggedoken zijn, gestekeld, geknobbeld of glad is. Dop-
vruchtjes binnen de schijnvrucht besloten; vruchtwand
vliezig of leerachtig. Zaad het vruchtje geheel vullend;
zaadhuid vliezig; kiemwit ontbrekend; kiem recht of
gekromd; zaadlobben dikvleezig, gelijk of zeer ongelijk;
kiemworteltje zeer kort, naar boven gericht.
Boomen met een melksap. Bladeren afwisselend, groot
of klein, lederachtig, gaafrandig of zeldzamer soms alleen
in den jeugdtoestand van den boom of aan de lagere
uit adventiefknoppen aan den stam ontspringende jonge
takken, meer of minder diep vinlobbig of vinspletig;
steunblaadjes zijdelingsch, zeer spoedig afvallend, nu eens
zeer klein en kleine litteekens achterlatend, dan groot
en een duidelijk ringvormig litteeken vertoonend. Bloemen
in okselstandige, soms aan korte zijdelings uit stam
en takken ontspringende twijgen ontwikkelde, zittende of
meestal gesteelde, aan de basis naakte of zelden met
eenige schutbladen voorziene hoofdjes, Mannelijke hoofdjes,
meestal in de oksels der jonge bladeren, veelal met
schildvormige aan den rand gewimperde, gesteelde schutblaadjes,
dicht opeengedrongen tusschen de bloemen,
waarvan alleen dé helmknoppen naar buiten steken, zeer
verschillend van vorm en grootte, kogel-, ei- ofcylinder-
vormig, nu eens als een erwt, dan weder als een kleine
appel, soms 3—4 centimeters, soms 15—20 cM. lang.
Vrouwelijke hoofdjes meestal grooter dan de mannelijke,
(bij A. integrifolia L. f. in vruchttoestand soms een
meter lang en 30 a 40 cM. in middellijn), kogel- of
eivormig, evenzoo vaak met schutblaadjes tusschen de
bloemen, die óf geheel vergroeid en tusschen de schutblaadjes
verborgen zijn óf wier in vruchttoestand verharde
toppen meer of minder ver naar buiten steken.
Aantal soorten omstreeks 40, in Zuid-Azië van Ceylon en den