2. Finschia. Bloerndek met dunne basis en kogelvormigen
zoom, waarvan de. slippen tijdens den bloei aan den top verbonden
blijven en aan de basis uiteenwijken. Schijf eenzijdig, ringvormig.
Helmknoppen en eierstok zittend.
U H E L I C IA Lour.
Bloemen tweeslachtig. Bloemdekbuis dun, met slechts
weinig breederen, rechten, eivormigen of langwerpigen
zoom, waarvan de segmenten tijdens den bloei uiteenwijken
en zich naar achteren rollen. Meeldraden een
weinig onder den zoom bevestigd, met korte helm draden
en langwerpige helmknoppen met een kort verlengd
helmbindsel. Klieren onder den eierstok 4, vrij of tot
een ringvormige of napvormige schijf vergroeid. Eierstok
zittend; stijl lang, recht, aan den top weinig verdikt;
stempel eindelingsch; eitjes 2, aan de basis of zijdelings
onder het midden bevestigd, opstijgend. Vrucht min of
meer kogelvormig, hard, niet openbarstend. Zaden één
kogelvormig of twee half kogelvormig; zaadhuid rimpelig
of geaderd.
Boomen of hooge heesters. Bladeren afwisselend, gaaf-
randig of getand. Bloemen van middelbare grootte of
vrij lang, twee aan twee naast elkander, gesteeld, aan
enkelvoudige, eindelingsche of okselstandige trossen, met
kleine en spoedig afvallende of zonder schutbladen.
Aantal soorten omstreeks 25, in tropisch Azië en Australië.
2. F IN S C H IA Warb.
Bloemen tweeslachtig. Bloemdekbuis dun, aan de basis
slechts weinig verwijd, nagenoeg niet schuin; zoom min
of meer kogelvormig, met 4 tijdens den bloei elkander
aan de basis loslatende, doch aan den top lang verbonden
blijvende segmenten. Meeldraden 4, met kleine,
eivormige, zittende in de kromming der bloemdekseg-
menten verborgen helmknoppen; helmbindsel stomp. Schijf
hypogynisch, éénzijdig, ringvormig, vleezig, gaafrandig.
Eierstok min of meer kogelvormig, schuin ingeplant op
een langen steel, die tijdens den bloei sterk gekromd met
den eierstok zelven door een der spleten van het bloem-
dek naar buiten komt, terwijl de knotsvormige top van
den langen stijl met eindelingschen, stompen stempel
binnen de bloemdekslippen besloten blijft; eitjes 2, naast
elkander, aan lange zaadstrengen. Vrucht onbekend.
Boom met afwisselende, gaafrandige bladeren. Bloemen
van middelbare grootte, gesteeld, twee aan twee aan lange
trossen. Eene soort F. rufa Warb., door W arburg in Duitsch Nieuw
Guinea gevonden. Wegens de hoogte van den boom moeten bladeren
^en bloemen afgeschoten beschrijving niet blijkt of de wbolordeeiwn;i jzvea nodkasaerlstandig of emdstan-
PROTEACEAE VAN NEDERLANDSCH INDIE.
1. Helicia Lour.
aamttebnouinaetnas iBs l.M —iq. R(Ahompbaolan. )a ttenuata Jack (Penang•.)
Bmeonluncecttainaan aB Ml. iq(M. (oJlauvkak.e)n.)
oblongifolia Benn. (Java.)
obovata Benn. (Java.)
obtusidens Miq, (Ambon )
ovata Benn. (Sumatra.) petiolaris Benn. - Rhopala moluccana Jack (bigapore,
robPuesntaan g,W Malol.l u—kk eHn?. ) macrophylla Wall. — R. castanea folia Meissn. — H. javanica Bl. — Helittophyllumjava-
nicum Bl. (Malakka, Sumatra, Java.)
2. Finschia Warb.
rsuefrara tWa arBb.l . (N—. GHuienleiatt.o)phyllum parmflorum Zipp. (Mosumlukatkreann,
a) Miq. (Sumatra.) erratica Hook. f. (Sikkim, Khasya, Birma, Borneo.)
excelsa Bl. var. (Celebes.)