windsels, samengesteld uit 4 of 5, zelden 6 breede, holle
schubben, die elkander dicht omsluiten. Omwindsels
gesteeld of zittend, tot zittende of kortgesteelde bundels
of okselstandige of zijdelingsche trossen vereenigd.
Aantal beschreven soorten meer dan '140, voornamelijk in tropisch
en Oost-Azië, doch ook in Nieuw Holland en Nieuw Cale-
donië voorkomende, eenige weinige soorten in Noord-Amerika.
Men kan de volgende secties onderscheiden: 1 (labraria BI. (Eu-
Litsia Hook.f.) Bladeren blijvend afwisselend, vinnervig. Bloem-
deksegmenten zeer onvolkomen of ontbrekend, bloemdekbuis niet
of weinig vergroot onder de vrucht. Meeldraden vaak meer dan
42. 2. Tormingodaphne BI. Bladeren afvallend, afwisselend, vinnervig;
eindknoppen gewoonlijk omhuld. Bloemdeksegmenten 6 ;
bloemdekbuis niet om de vrucht vergroot. 3. Conodaphne BI.
Bladeren blijvend, afwisselend of tegenovergesteld, vinnervig.
Bloemdeksegmenten meestal 6, gelijk of nagenoeg gelijk ; bloemdekbuis
meestal niet of weinig onder de vrucht vergroot. 4. CyliCO-
daphne Nees. Bladeren blijvend, afwisselend, zelden tegenovergesteld,
vinnervig. Bloemdeksegmenten meestal 6; bloemdekbuis
meestal vergroot onder de vrucht en schijf- of napvormig. 5. Neo-
Litsea. Benth. Bladeren blijvend, afwisselend, driedubbelnervig,
soms min of meer in kransen. Schermen in zittende kluwens.
Bloemdeksegmenten meestal 4, afvallend; bloemdekbuis niet of
zelden onder _de vrucht vergroot. Meeldraden meestal 6. De laatstgenoemde
sectie is het geslacht Telradenia van Nees. Hooker meei t, dat er grondboor is dit geslacht weder te herstellen en
door P ax in Natürliche Pflanzenfamil. wordt Tetradenia als een
afzonderlijk geslacht vermeld. Het komt ons niet onwaarschijnlijk
voor dat een nader onderzoek van het geslacht Litsea nog andere
wijzigingen daarin tengevolge zou hebben, onder anderen verschilt
de sectie Cylicodaphne belangrijk van de overige door den aard
van het bloemdek in den vruchttoestand, welk verschik in de
eerste tribus gewichtig genoeg is gerekend voor een geslachtsverschil.
Ook zijn vele soorten van het geslacht beschreven naar
onvolledig materiaal en de kenmerken der secties niet aan elke
soort geconstateerd. Daarentegen is de grens tusschen Actino-
daphne en Litsea zeer onduidelijk en bepaalt het zich volgens
Ho ok er tot het voorkomen van dicht dakpanswijze dekkende schutbladen
bij de eerste en van een uit 4—6. omwindsel bij de tweede. schutbladen gevormd
45. IT E A D A P H N E BI.
Bloemen tweehuizig of gemengdslachtig. Bloemdekbuis
zeer kort; segmenten 6, nagenoeg gelijk of minder en
ongelijk. Yolkomen meeldraden 6, of soms 7—9, die van
den eersten krans zonder klieren, die van den tweeden en,
waar deze voorkomt, ook die van den derden aan weerskanten
van de basis met eene nagenoeg zittende klier;
helmknoppen bij alle naar binnen gericht en met 2 helm-
hokjes. Eierstok niet in den bloemsteel weggedoken;
stijl kort; stempel weinig verbreed. Yrucht op de schijfvormige
basis in het bloemdek gezeten.
Kleine boom, met verspreide, overblijvende, maar niet
sterk lederachtige, vinnervige bladeren. Bloemen elk
afzonderlijk in een omwindsel besloten; omwindsels zeer
klein, die der mannelijke bloem kort gesteeld, okselstandige
trossen met schutbladen vormende, die der vrouwelijke
en tweeslachtige langer gesteeld, alleenstaand of
in bundels.
Ééne soort, S. confusct B I op Java en Sumatra.
16. L IN D E R A Thunb.
Bloemen tweehuizig. Bloemdekbuis zeer kort; segmenten
6, meestal klein, bloembladachtig, nagenoeg gelijk,
zelden meer of minder. Meeldraden bij de mannelijke
bloem, staminodiën bij de vrouwelijke, meestal 9., zelden
meer of minder, die van den eersten en den tweeden
krans meestal zonder klieren, die van den derden en
zelden ook die van den tweeden aan weerszijden aan of
boven de basis met een zittende of gesteelde klier;
helmdraden smal; helmknoppen allen naar binnen gericht
en 2-hokkig; meeldraden of staminodiën van den
vierden krans ontbrekend. Eierstok niet in den bloemsteel
weggedoken, bij de mannelijke bloem ontbrekend,
klein, of zonder eitje, nu en dan, doch hoogst zelden,
met een volkomen ontwikkeld eitje, bij de vrouwelijke
bloem met korten of langeren stijl en verbreeden gaven
of min of meer gelobden stempel. Yrucht kogel- of
eivormig, gezeten op den naakten bladsteel of op de
weinig verbreede of schijfvormige, gave of 6-tandige
bloemdekbasis.
Boomen of heesters. Bladeren afwisselend of min of
meer tegenover gesteld, vinnervig of 3—5-nervig, lederachtig
of overblijvend of meestal dunner en éénjarig.
Bladknoppen naakt of met dakpanswijze dekkende schubben.
Bloemen zittend of de vrouwelijke gesteeld, ten
getale van 4—6, zelden meer, in een omwindsel gevormd