eivormig, uiteen wijkend, langer dan het naar boven gerichte
dikke kiemworteltje.
Heester, met viltachtig behaarde knoppen. Bladeren
afwisselend of elliptisch-lancetvormig, naar den lang gespitsten
top stomp golvend getand. Bloemen in oksel-
standige, enkelvoudige of weinig vertakte trossen. Volgens
Beccari één schutblaadje aan deu top van het bloemdek.
(Zou ook de basis bedoeld zijn ?)
Eéne soort, L. montana Becc., die in Nieuw Gruinea en waarschijnlijk
ook in Ambon voorkomt.
8. SCYPHOSTEGTA Stapf.
Bloemen eenslachtig (tweehuizig ?) Mannelijke bloem
onbekend. Vrouwelijke bloem: Bloemdek bijna tot de
basis 6-lobbig; lobben in den knop tweerijig dakpanswijze
dekkend, blijvend, de buitenste nagenoeg tweemaal langer
dan de binnenste. Bloembodem vrij van het bloemdek,
vleezig, urnvormig, aan de keel vernauwd en verdikt en
met teruggebogen rand. Stampers talrijk, onder in den
bloembodem-4ngeplant, aan de basis omgeven door doorschijnende
schubben, meestal ten getale van drie en op
verschillende wijze vergroeid; stempel schuin, neergedrukt;
eitje opgericht, anatroop. Vruchtdragende bloembodem
vergroot, kogelvormig, van af de keel openbarstend.
Vruchten gesteeld, cilindrisch, licht gekromd,
opgericht, droog; vruchtwand papierachtig. Zaad langwerpig,
opgericht; zaadhuid zeer dun ; kiemwit vleezig;
kiem asstandig, langer dan de helft van het zaad; zaadlobben
omgekeerd eivormig-langwerpig, even lang als het
naar beneden gericht kiemworteltje.
Klimmende heester. Bladeren afwisselend, papierachtig-
vliezig, gekarteld. Bloemen met trechtervormige, afgeknotte
schutbladen aan lange, losse trossen verspreid in
paren, waaraan gewoonlijk eene bloem mislukt.
Ééne soort, Sc. borneensis Stapf., in Borneo. Daar de mannelijke
bloem onbekend is, is het onzeker, tot welke sectie het geslacht
behoort. Wegens het opgerichte eitje hebben wij het tot de
Atherospermeae Van deze groepg eebvreancahlts. van alle andere Monimiaceae verschilt
het geslacht evenwel doordat de holle bloembodem niet vergroeid
is met het kogel-, ei-, tol- of urnvormige bloemdek, waarvan
sdloeocrh tese ne e6n- bslmadailgl e bzlooeommd evkr,i j wisa, ardvoacnh daea nb udiet ebnassteis bwladoerdnt noamggenevoeeng
even groot zijn als de holle bloembodem zelve en de binnenste
tweemaal kleiner zijn.
MONIMIACEAE VAN NEDERLANDSCH INDIE.
Tribus I. Monim ieae (Monimoideae Pax.)
Subtribus I. Eu-Monimieae (Monimieae Pax.)
1. TamFboicoursi ssAa.. DS oCn. n—. Arnbora Ficus Tulasne (Java.)
2. Palmarefraikai aFna. Bv.eMccu. e(lNl.ieuw Guinea.)
Subtribus II. Mollmedieae Perk. (Hedysarieae Pax met uitsluiting
van Hedysäria Forst, en Peumus Pers.)
3. Mattlahtiafeoali aB Pl.erk. (Malakka.)
calophylla Perk. (Borneo.)
sancta Bl. (Borneo, Sumatra.)
4. StegWanatrbhuerrgai i PPeerrkk.. (Celebes.) Sehumanniana Perk. (N. Guinea.)
thyrsiflora Perk. (N. Guinea.)
oblongiflora Perk. (N. Guinea.)
hFiernsguetari aPnear kP. er—k. K(Nib. arGau ihnieras.u)ta Warb. (N. Guinea.)
5. Anthhoobsepmitabnixs BPeecrck.. — Kiba. ra hospitans Becc. (N. Guinea.)
oligantha Perk. (N. Guinea.)
6. Kibatroam eEnntodsl.a Perk. (Java.)
tcrhicahrtaanctehaa BPl.e r(kM. a(lJaakvkaa.,) Penang, Sum, atra.)
cuspivdaart.a aBpli.c u—la taK .B cl.o r(iSacuema aBtroao.)k. f. et Thorns. (Malakka,
forSmuimcaarturma. ) Becc. (N. Guinea.)
macrophvlla Perk. (Java.)
xoabntutospah yBlll.a (CPeelrekb.e s(.N) icobar. Eilanden.)
speorlryualnattha a PPeerkrk. . —(A sKsiabma.r)a Blumei Steud.
var. serrulata Bl. (Java.)