Fam. c x ix . LORANTHACEAE.
Bentham et Hooker, Genera Plantarum, III p 205 — Miq
Flora Ind. Bat. I. 1. p. 807, 4097 (Loranth.) I. 1. p. 803' ( Visceae).
— Miq. Sumatra, p. 344. {Loranth.). — Scheff.N. in Nat. 'lijdschr. 1 . XXXI. p. 357 {Visceae), XXXII. p. 445 {Loranth.). — Hook. f. Fl. of Brit. Ind. V. p. 203. — Engl. u. Prantl, Natürl. Pflanzenfamihen
III, 4, p. 456. 4888—4889. Nachtr. 4897. p. 424 —
®KAaïIsL.L " WEüihste lmPsllaanndt- , Xp.I - 410859. 2—> P-W 4a0r8b. u—rg Ki.n SEcnhgumlearn,n , BFolto. rJaa 'hvrobn.
XIII, 2. p. 298. — XVI. 4. p. Stapf, Trans. Linn. Soc. II. Bot.
IV. p. 224. — van Tieghem, Buil. Soc. Bot. Frame XLI. 4894.
2p.4 4.1 3—8, 4K84, 497, 533. XLII. 4895. p. 244. 488. XLIII. 4896. p. oord. Versl. Minahasa p. 577.
Bloemen regelmatig, twee- of éénslachtig. Bloemdek
dubbel of enkel. Kelk of bloemdekbuis met den eierstok
vergroeid, bij de mannelijke bloem ontbrekend of kort
en steel vormig; kelkzoom ring- of napvormig, gaafrandig
of kort getand. Bloembladen of bloemdeksegmenten 3—6,
zelden 2, in den knop klepswijze aaneensluitend, vrij of
kort of hoog tot een volkomen of van achteren gespleten
buis verbonden. Meeldraden evenveel als bloembladen of
bloemdeksegmenten, aan de basis of het midden daarvan
vastgehecht en korter dan deze of zelden even lang;
helmdraden draadvormig of op verschillende wijzen verdikt
of gekort, soms ontbrekend; helmknoppen aan de
basis of de rugzijde bevestigd, gewoonlijk 2-hokkig, met
evenwijdige of uiteenwijkende door een langsspleet in
twee kleppen open barstende helmhokjes, soms, doordat
de hokjes ineenvloeien, 1-hokkige met eene porie of dwarse
spleet openspringend of reeds in den knop uitgespreid
aan de voorzijde met vele poriën of hokjes. Schijf epigy-
nisch of bij de mannelijke bloem binnen de meeldraden,
vleezig of weinig vooruitspringend of ontbrekend. Stamino-
diën bij de vrouwelijke, eierstok rudiment bij de mannelijke
bloem zelden aanwezig. Eierstok der tweeslachtige
vrouwelijke bloemen onderstandig, vóór de bestuiving
niet hol of ten minste zonder duidelijke holte voor het
zich laat ontwikkelend opgerichte eitje; stijl enkelvoudig,
draadvormig, soms zeer kort; stempel eindelingsoh, onverdeeld,
knopvormig of stomp, soms zittend. Yrucht besof
steenvruchtaohtig, zelden nagenoeg droog; buitenlaag
meestal dik en gevuld met eene taaie slijmachtige stof;
middenlaag vleezig of sappig; binnenlaag meestal dun of
korstachtig, zelden verhard, niet openbarstend of nabij
de basis rondom besloten. Eén zaad, meestal ei- of kogelvormig,
zonder zaadhuid min of meer aan één kant
of overal aan den vruchtwand vastgehecht; kiemwit meestal
overvloedig, dik, zelden ontbrekend of dun en niet van
den vruchtwand te onderscheiden; kiem in het midden
van het kiemwit, rolrond of zelden 4-kantig, nu eens
binnen het kiemwit besloten, dan weder met het naar
boven gericht kiemworteltje er een weinig boven uitstekend;
soms 2 of 3 kiemen in het zelfde kiemwit.
Parasitische, op houtachtige gewassen levende heesters,
zèlden niet parasiteerende opgerichte boomen of heesters.
Bladeren tegenovergesteld of zelden afwisselend, gaafrandig,
öf plat en meestal min of meer dik, öf tot kleine
tanden of schubjes verminderd. Steun blaadjes ontbrekend.
Bladknoppen soms bedekt door dakpanswijze opeengescho-
ven schubben, die spoedig afvallen of aan de basis der
loten blijven zitten. Bloemen soms groot, met een fraai
gekleurd, soms klein, met een groenachtig bloemdek, elk
afzonderlijk of drie aan drie door een schutblad en soms
ook door twee schutblaadjes ondersteund, zelden geheel
zonder schutbladen, vereenigd tot trossen, aren of bundels.
Aantal soorten omstreeks 500, in de tropische gewesten van de
beide halfronden verspreid, in de gematigde streken zeldzaam. De
familie wordt door Bentham en Hooker verdeeld in 2 tribus:
I. Lorantheae met tweeslachtige of door mislukking twee-
huizige bloemen en een dubbel bloemdek en II. Visceae, met
steeds eenslachtige bloemen en een enkel bloemdek. Dezelfde
omgrenzing en verdeeling der familie vindt men in Engler u. Prantl’s Natürl. Pflanzenfam. Baillon echter vereenigde in de
familie der Loranthaceae een aantal groepen volgens hét stelsel
van Bentham en Hooker behoorende tot verschillende families.
Daarvan komen de volgende in Nederlandsch Indië voor: 4. 01a-
ceae {Olacaceae). 2. Opilieae {Olacaeeae). 3. Styraceae (Styra-
caceae). 4. Santaleae (Santalaceae). 5. Erythropaleae {Olacaceae).
6. Viteae (Ampelidaceae). 7. Lorantheae {Loranthaceae).
8. Visceae {Loranthaceae). 9. Lophophyteae (Balanophoraceaé).
40. Anthoboleae (.Santalaceae). De onderzoekingen van van Tieghem
daarentegen hebben dezen geleid tot de beschouwing dat de
Loranthaceae met de Balanophoraceae een hoofdgroep van de