Fam. c x . aristolochiaceae.
Bentham et Hooker, G en era P la n ta r u m , III, p. 121. — Miq., F l.
In d . B a t. I, 1, p. 1065. — Miq D. C. , S u m . p. 150. — Duchartre in P ro d . X.VI, p. 421. — Beccari in N u ov. G iorn . B o tan . St. II,
p. 1, t. 1. — Hooker, F l. o f B r. In d . Y, p. 72. — Baill., H ist.
P la n t. IX. 1888, p. 1. — K. Schum., F l. K a is. W ilh . Land, p 104.—
Warburg in E n g l. B o t. Jah rb. XIII, 1, p. 300. — Solereder in
Engl. u . Prantl, N a tü rl. P fla n ze n fa m . III, 1, p. 264. — Koord.,
V ersl. M in ah a sa, p. 567.
Bloemen tweeslachtig. Bloemdek enkelvoudig, aan de
basis met den eierstok vergroeid, boven den eierstok,
meer of minder verlengd, gelijkmatig 3-lobbig, of met
onregelmatigen gaven of 3-tandigen of -lobbigen zoom;
lobben in den knop klepswijze aaneensluitend. Meeldraden
6 of oo, in één of twee rijen om den top van den eierstok
of de stijlzuil ingeplant; helmdraden kort en dik,
of ontbrekend; helmknoppen vrij of met de stijlzuil vergroeid,
opgericht, met gescheiden, evenwijdige helm-
hokjes, die met eene langsspleet naar buiten of — bij
de buitenste meeldraden — zijdelings openspringen. Schijf
ontbrekend. Eierstok onderstandig of half bovenstandig,
volkomen of onvolkomen 4—6-hokkig, doordat de wand-
standige zaadlijsten in het midden van de eierstokholte
samenkomen of vergroeid zijn; eitjes in elk hokje oo ,
dikwijls zeer talrijk, anatroop, horizontaal of hangend,
in één of twee rijen boven elkander; stijlen verbonden
tot een korte, dikke zuil, die aan den top meer of minder
diep in 3—oo met stempeloppervlakte bekleede lobben
is verdeeld. Yrucht soms door het blijvende bloemdek
gekroond en alleen door rotting openend, meestal
eene doosvrucht, die aan den top naakt is, door het
afvallen van het bovenste gedeelte van het bloemdek,
en schotverdeelend of hokverbrekend openspringt. Zaden
in elk hokje meestal zeer talrijk, horizontaal of hangend,
soms weggedoken in een celachtige of sponsachtige massa,
die deels uit de zaadlijsten, deels uit de binnenlaag van
den vruchtwand bestaat, eivormig of langwerpig, stomp,
driekant of samengedrukt en plat of hol; zaadhuid korst-
achtig of vrij hard, rimpelig of glad; zaadnerf bij de
plat-uitgeholde zaden dikwijls vleezig verdikt of verbreed;
kiemwit 'overvloedig, vleezig; kiem nabij den navel in
het kiemwit besloten, zeer klein, langwerpig of eivormig,
met tegen elkander aangedrongen zaadlobben, even lang
als het kiemwit.
Kruiden, zelden heesters, dikwijls windend, vaak hoog
klimmend, de geheele plant door wrijving of de bloem
alleen vaak stinkend. Bladeren afwisselend, gesteeld,
dikwijls hartvormig, gaafrandig of 3—5-lobbig. Steun-
blaadjes ontbrekend. Bloemen van middelbare grootte
of zeer groot, zelden klein, groen- of geelachtig of vuil-
purper of gestreept of gevlekt, eindelingsch, okselstandig
of aan de basis van den stengel zijdelingsch, alleenstaand
of in korte bij schermen of trossen. Schutbladen verschillend,
vaak ontbrekend.
Aantal soorten omstreeks 200, in de gematigde en warme gewesten
van de geheele wereld verspreid, vooral in de gematigde
gt gewesten van het noordelijk halfrond.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
1. Bragantia. Bloemdek regelmatig, 3-lobbig. Meeldraden in
een enkele rij. Bloemen klein,
2. Thottea. Bloemdek regelmatig, 3-lobbig. Meeldraden in
een dubbele rij. Bloemen van middelbare grootte of groot.
3. Aristolochia. Bloemdek onregelmatig, boven den eierstok
aan de basis opgeblazen, vervolgens samengetrokken, min of
meer buisvormig verlengd en met uitgespreiden, meestal onfe-
gelmatigen zoom. Meeldraden in een enkele rij, van middelbare
grootte of zeer groot.
1. B R A G A N T IA L ou r.
Bloemdek aau de basis met den eierstok vergroeid en
aldaar steelvormig, daarboven wijd klokvormig en 3-sple-
tig, met in den knop klepswijze aaneensluitende gelijke
slippen; onder de slippen soms een ringvormige verdikking
in de open keel. Meeldraden 6—12, in een enkele
rij om den stijl geplaatst; helmdraden kort, vrij of op
verschillende wijzen verbonden of ontbrekend; helmknoppen
met een min of meer dik helmbindsel, dat kort
en Btomp verlengd is voorbij de van buiten aangegroeide
helmhokjes. Eierstok onderstandig, 4-hokkig; stijl kort
en breed, in 3—oo meestal lijnvormige, met stempeloppervlakte
bekleede armen verdeeld; eitjes in elk hokje