al de andere tribus er in opgenomen. De tribus der Cannabineae,
der Moreae en der Artocarpeae, de laatste met de Conocephaleae
vereenigd, vormden afzonderlijke families bij de auteurs in De Candolle’s
Prodromus. In Miquel’s Flora waren behalve de Conocephaleae
ook de Moreae in de Artocarpeae opgenomen. Engle'r ver-
eenigde met deze groep ook nog de Cannabineae gevormde familie Moraceae. en noemde de dus
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Tribus I. ( 'r i t i d r a O Boomen, zelden heesters, zonder melksap.
Bloemen één- of gemengdslachtig. Helmknoppen in den knop opger2i
cshptl.e tigS. tijEl itj(ebsi j hadneg egneds, laacnhatterno opv.a nS teNeendverrulcahntd.sch Indië) centraal,
f Steunblaadjes zijdelingsch, vrij.
1. Geltis. Bladeren aan de basis 3-nervig. Vruchtbare bloem
vaak tweeslachtig. Bloemdek bij de mannelijke bloem in den
knop dakpanswijze dekkend. Zaadlobben zeer breed.
2. Trema. Bladeren aan de basis 3-nervig. Vruchtbare bloem
vaak tweeslachtig. Bloemdek bij de mannelijke bloem in den knop
innaeaern gbeirnonledn. gevouwen klepswijs aaneensluitend. Zaadlobben smal,
-}- j- Steundbiclahat dijneese nbgienrnoelnd . den bladsteel vergroeid of
3. Parasponia. Bladeren aan de basis 3-nervig. Vruchtbare
bloem vaak tweeslachtig. Bloemdek bij de mannelijke bloem in
den knop dakpanswijze dekkend. Zaadlobbe.i smal, ineengerold.
4. Gironniera. Bladeren van de basis af vinnervig. Alle bloemen
eenslachtig. Bloemdek bij de mannelijke bloem in den knop
dakpanswijze dekkend. Zaadlobben smal, ineengerold.
Tribus II. C a n n a b in e a e . Kruiden, zonder melksap. Bloemen
tweehuizig. Helmknoppen in den knóp opgericht. Stijl centraal,
2-spletig. Eitje hangend, anatroop. Dopvruchtje.
5. Cannabis. Opgerichte plant, met afwisselende of aan de
basis tegenoverstaande hand vormig gedeelde bladeren.
Tribus III. Iloreae. Boomen of heesters, zelden kruiden, vaak
met melksap. Bloemen eenslachtig. Meeldraden in den knop neergebogen,
met omgeslagen bij den bloei elastisch opgerichte helmknoppen.
Stijl meestal excentrisch, onverdeeld of 2-spletig. Eitje hangend,
anatroop of amphitroop. •
Subtribus I. Fatoneae. Mannelijke bloemen in losse, okselstandige
bijschermen; vrouwelijke nu eens alleenstaand, dan weder in gering
aantal in de mannelijke trossen, stijl al of niet verdeeld.
6. Pseüdostreblus. Bijschermen meestal enkel mannelijk ’ vrouwelijke bloemen alleenstaand. Bloemdeksegmenten der vrouwelijke
bloem in den knop dicht dakpanswijze dekkend, den
eierstok nauw omgevend; stijl 2-spletig. Zaadlobben breed,
ineengedraaid en gevouwen, Boomen met gaafrandige, van af de
basis vinnervige bladeren.
7. Bleekrodia. Bijschermen meestal tweeslachtig. Bloemdek
bij de vrouwelijke bloem buisvormig, 4-tandig, den eierstok
insluitend. Stijl 2-spletig. Zaadlobben vleezig, de eene dik, de
andere klein, schubvormig. Boomen met gaafrandige, van af de
basis vinnervige bladeren.
8. Fatona. Bijschermen dicht, tweeslachtig, Bloemdek bij de
vrouwelijke bloem bestaande uit 5, in den knop klepswijze aaneensluitende
segmenten. Stijl onverdeeld of met een korten zijtak.
Zaadlobben breed, gelijk. Kruid met gezaagde, aan de basis min
of meer 3-nervige bladeren.
Subtribus 2. Strebleae. Mannelijke bloemen in hoofdjes, aren of
trossen, vrouwelijke alleenstaand of ten getale van 2—4 aan de spil
eener tros. Stijl 2-spletig.
9. Taxotrophis. Mannelijke bloemen in trossen; schutbladen
zeer klein. Bloeradeksegmenteir bij de vrouwelijke bloem kort.
Gedoomde heesters.
10. Phyllochlamys.’ Mannelijke bloemen in hoofdjes; schutbladen
talrijk, gróót. Bloemdeksegmenten bij de vrouwelijke bloem
bladachtig. Gedoomde heesters.
11. Streblus. Mannelijke bloemen in hoofdjes; schutbladen 2.
Bloemdeksegmenten dakpanswijze dekkend, den eierstok omslui-
• tend. Ongedoomde boomen of heesters.
Subtribus 3. Broussonetieae. Mannelijke bloemen in dichte aren ;
vrouwelijke in kleine kogelvormige hoofdjes. Stijl onverdeeld. Onge-
doornde boomen of heesters (bij. de geslachten van Nederlandsch
Indië).
12. Malaisia. Heesters met nagenoeg gaafrandige, van af de
basis vinnervige bladeren. Vrucht binnen het eenigszins vleezig
geworden bloemdek besloten. Zaadlobben ongelijk, een zeer dik
de andere, zeer kleine, omsluitend.
13. Ëroussonetia. Boomen met aan de basis 3-nervige, gaafrandige
of 3—5-lobbige, gezaagde bladeren. Vrucht gesteeld, boven
het bloemdek uitstekend. Zaadlobben gelijk.
Subtribus 4. Eu-Moreae. Bloemen van beide geslachten in aren;
stijl 2-deelig. Ongedoornde boomen of heesters.
•}• Vrouwelijk bloemdek na den bloei de vrucht niet
omsluitend.
14. Paratrophis. Bloemen in korte of lange, losse aren.
Vrouwelijk bloemdek • zeer klein, blijvend onder de daarboven
uitstekende vrucht. Zaadlobben zeer breed, ineengevouwen en
gedraaid. Bladeren gekarteld of nagenoeg gaaf, vinnervig.
15. Pseudomorus. Mannelijke bloemen in korte of lange katjes,